ECLI:NL:CRVB:2013:2942

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
10-6469 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van indicatie voor zorg op basis van psychiatrische aandoening en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De zaak betreft een geschil tussen een appellant en de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) over de toekenning van een indicatie voor zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De Raad heeft in een eerdere tussenuitspraak op 3 juli 2013 geconstateerd dat er een gebrek was in de besluitvorming van CIZ, wat leidde tot een nieuw besluit op 17 september 2013. Dit nieuwe besluit was gebaseerd op aanvullend medisch onderzoek naar de psychiatrische aandoening van de appellant.

De Raad oordeelt dat CIZ het gebrek heeft hersteld door voldoende onderzoek te doen naar de beperkingen van de appellant als gevolg van zijn psychiatrische aandoening. In het nieuwe besluit is gemotiveerd dat de appellant, ondanks zijn aandoening, niet in aanmerking komt voor de aangevraagde indicatie voor zorg. De appellant heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen dit nieuwe besluit, waardoor het beroep ongegrond wordt verklaard.

De Raad heeft ook overwogen dat de redelijke termijn in de procedure niet is overschreden, aangezien de totale duur van de procedure niet langer dan vier jaar is geweest. Daarnaast heeft de Raad CIZ veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op € 1.652,-. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige besluitvorming door CIZ en de noodzaak om tijdig en adequaat te reageren op de bezwaren van appellanten.

Uitspraak

10/6469 AWBZ, 13/5392 AWBZ
Datum uitspraak: 18 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
26 november 2010, 10/1884 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 3 juli 2013 een tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:CRVB:2013:832).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft CIZ, na een rappel van de Raad, op
17 september 2013 een nieuw besluit (het nieuwe besluit) genomen.
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch bij brief van 30 september 2013 zijn zienswijze gegeven.
De Raad heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak.
2.
CIZ heeft zich bij het nieuwe besluit niet langer op het standpunt gesteld dat er geen grondslag is voor AWBZ-zorg en heeft het bezwaar wederom ongegrond verklaard. Uit aanvullend medisch onderzoek is een in 2011 gestelde diagnose op psychiatrisch gebied naar voren gekomen. Appellant ervaart ten gevolge van zijn psychiatrische problematiek beperkingen, die worden gecompenseerd door de begeleiding die hij ontvangt. Behandeling gericht op de psychiatrische problematiek is hem geadviseerd. Deze behandeling, bekostigd op grond van de Zvw, is voorliggend op AWBZ-zorg. Een indicatie voor Begeleiding is niet doelmatig, nu de behandeling nog geen aanvang heeft genomen. Er is geen noodzaak voor indicatie van de functie Verblijf. Appellant heeft het advies zich te laten behandelen nog niet opgevolgd. Hij is echter niet aan te merken als een behandelmijder in de zin van de CIZ Indicatiewijzer.
3.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de nadere stukken van CIZ, te weten het nieuwe besluit en het daaraan ten grondslag liggende medisch advies, buiten beschouwing moeten worden gelaten omdat deze niet binnen de bij de tussenuitspraak gestelde termijn zijn ingediend. Van een verzoek om verlenging van deze termijn blijkt niet. Alleen in bijzondere gevallen, genoemd in artikel 4 van de Procesregeling bestuursrechterlijke colleges 2006, kan verlenging worden gevraagd en verkregen. Voor zover hij hierin niet wordt gevolgd, heeft appellant te kennen gegeven dat hij zich niet kan vinden in het nieuwe besluit. Hij is niet van mening dat hiermee volledig aan zijn bezwaren is tegemoetgekomen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het besluit van 17 september 2013 wordt, nu daarmee niet volledig is tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant, met toepassing van de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij het geding in hoger beroep betrokken.
4.2.
De Raad komt op grond van wat in de tussenuitspraak is overwogen tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 6 van het Zib en artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
4.3.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat het nieuwe besluit buiten beschouwing moet worden gelaten. CIZ heeft, na een rappel van de Raad, met een overschrijding van de in de tussenuitspraak genoemde termijn van veertien dagen, alsnog uitvoering gegeven aan de tussenuitspraak. Niet is gebleken dat appellant hierdoor in zijn belangen is geschaad.
4.4.
De Raad is van oordeel dat CIZ het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld door onderzoek te doen naar de psychiatrische aandoening van appellant en de beperkingen in zijn functioneren ten gevolge daarvan. In het nieuwe besluit en het medisch advies dat hieraan ten grondslag ligt, is genoegzaam gemotiveerd dat appellant ondanks de psychiatrische aandoening niet in aanmerking komt voor de aangevraagde indicatie voor een ZZP. Appellant heeft daartegen geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd. Het beroep tegen het nieuwe besluit zal daarom ongegrond worden verklaard.
4.5.
Met betrekking tot het verzoek om vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn bedoeld in artikel 6 van het EVRM geldt nog steeds hetgeen is overwogen onder 4.7 van de tussenuitspraak. De redelijke termijn is niet overschreden aangezien de procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen.
5.
Aanleiding bestaat CIZ te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 944,- in beroep en € 708,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 11 mei 2010 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 17 september 2013 ongegrond;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de schade af;
  • veroordeelt CIZ in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 1.652,-;
  • bepaalt dat CIZ het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 152,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en M.F. Wagner en
G. van Zeben - de Vries als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2013.
(getekend) J. Brand
(getekend) A.C. Oomkens

QH