In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de overname van betalingsverplichtingen na het faillissement van haar werkgever. Appellante, die in dienst was bij [B.V.], heeft een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over de betaling van achterstallig loon en een beëindigingsvergoeding. Na het faillissement van [werkgeefster 1] heeft appellante een aanvraag ingediend voor een faillissementsuitkering bij het Uwv. Het Uwv heeft echter besloten om de beëindigingsvergoeding en het achterstallige loon niet over te nemen, omdat appellante onvoldoende voortvarend zou hebben gehandeld om haar vorderingen te innen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellante haar aanvraag om een faillissementsuitkering tijdig heeft ingediend. De Raad oordeelt dat het Uwv de overname van het onbetaald gebleven loon over de maanden februari en maart 2009 terecht heeft geweigerd, maar dat dit besluit is gebaseerd op een onjuiste juridische grondslag. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, en bepaalt dat appellante geen recht heeft op overname van het onbetaald gebleven loon. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.416,- bedragen.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken. De Raad heeft de relevante wettelijke bepalingen en eerdere rechtspraak in overweging genomen, en benadrukt het belang van voortvarendheid bij het indienen van vorderingen na het faillissement van een werkgever.