ECLI:NL:CRVB:2013:2878

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
12-3257 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van leenbijstand wegens niet behalen VCA-certificaat

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Dordrecht. De zaak betreft de terugvordering van verleende leenbijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant had een lening van € 2.000,- ontvangen voor de aanschaf van een auto, maar voldeed niet aan de voorwaarden van zijn arbeidsovereenkomst, die vereiste dat hij binnen zes maanden het VCA-certificaat diende te behalen. Het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Alblasserwaard/Vijfheerenlanden heeft de leenbijstand teruggevorderd, omdat appellant verwijtbaar niet tijdig het certificaat heeft behaald, wat leidde tot het verlies van zijn baan. De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen de terugvordering ongegrond verklaard, waarna appellanten in hoger beroep gingen.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant op 28 juni 2010 in dienst trad op basis van een jaarcontract en dat de voorwaarden van het contract het behalen van het VCA-certificaat binnen zes maanden vereisten. Appellant heeft echter niet voldaan aan deze voorwaarde, wat resulteerde in de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst per 28 december 2010. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur terecht heeft geconcludeerd dat de voorwaarden voor terugvordering van de leenbijstand zijn vervuld, aangezien de beëindiging van de arbeidsovereenkomst het gevolg was van het niet behalen van het certificaat. De Raad verwierp het standpunt van appellanten dat de beëindiging van het dienstverband niet als verwijtbaar kon worden aangemerkt.

De uitspraak bevestigt dat de terugvordering van de leenbijstand rechtmatig was, en dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de mogelijkheid voor appellant om het certificaat te behalen, niet rechtvaardigen dat de terugvordering onterecht zou zijn. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/3257 WWB, 12/3258 WWB
Datum uitspraak: 17 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 27 april 2012, 11/1652 WWB (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en[Appellante] (appellante) beiden te[woonplaats]
het Dagelijks Bestuur van de Regionale Sociale Dienst Alblasserwaard/Vijfheerenlanden (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. S. Meeuwsen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2013. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Meeuwsen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.G.H. Hartwijk.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is op 28 juni 2010 op basis van een jaarcontract als aankomend monteur in dienst getreden bij [naam werkgever] te[vestigingsplaats]. In de aanvullende arbeidsvoorwaarden is bepaald dat appellant verplicht is binnen zes maanden na aanvang van het contract het zogenoemde VCA-certificaat te behalen. Bij het niet behalen van het certificaat binnen de gestelde termijn zal het contract worden ontbonden.
1.2.
Op 8 juli 2010 hebben appellanten een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor de kosten van de aanschaf van een auto. In verband met wisselende werktijden kan appellant geen gebruik maken van het openbaar vervoer om naar zijn werk te reizen. Bij besluit van 3 augustus 2010 heeft het dagelijks bestuur aan appellanten bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening toegekend voor een bedrag van maximaal € 2.000,-. In de voorwaarden behorend bij de verstrekking van de geldlening is, voor zover hier van belang, vermeld dat bij een verwijtbaar ontslag, zulks ter beoordeling van de Regionale Sociale Dienst, binnen het contractjaar het totale bedrag van
€ 2.000,- zal worden verhaald (lees: teruggevorderd).
1.3.
Bij besluit van 16 juni 2011 heeft het dagelijks bestuur de in 1.2 vermelde leenbijstand op grond van artikel 58, eerste lid en onder b, van de WWB van appellanten teruggevorderd omdat de uit de lening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk zijn nagekomen.
1.4.
Bij besluit van 16 november 2011 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar tegen het besluit van 16 juni 2011 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat is voldaan aan de voorwaarden voor terugvordering van de leenbijstand, nu appellant verwijtbaar niet binnen de door de werkgever gestelde termijn het VCA-certificaat heeft behaald en als gevolg daarvan zijn baan niet heeft behouden.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellanten hebben zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De beroepsgrond van appellanten dat de rechtbank ten onrechte geen gevolgen heeft verbonden aan de wijziging van de grondslag van de terugvordering treft geen doel. Het dagelijks bestuur heeft de grondslag van de terugvordering bij het bestreden besluit niet gewijzigd, maar slechts aangevuld.
4.2.
Artikel 58, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB bepaalde ten tijde hier van belang dat het college de kosten van bijstand kan terugvorderen, voor zover de bijstand in de vorm van geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant het VCA-certificaat niet binnen de door de werkgever gestelde termijn heeft behaald en dat als gevolg daarvan de arbeidsovereenkomst per
28 december 2010 - rechtsgeldig - is geëindigd. Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of voldaan is aan de voorwaarden voor terugvordering van de leenbijstand en meer in het bijzonder of de voortijdige beëindiging van het jaarcontract appellant kan worden verweten.
4.4.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat in het onderhavige geval is voldaan aan de voorwaarden voor terugvordering van de verleende leenbijstand. Het standpunt van appellanten dat het van rechtswege eindigen van de arbeidsovereenkomst niet kan worden aangemerkt als verwijtbaar ontslag wordt verworpen. Onder de term ontslag zoals gebezigd in de aan de geldlening verbonden voorwaarden dient mede te worden begrepen de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zoals hier aan de orde. De beëindiging van die arbeidsovereenkomst is het rechtstreekse gevolg van het feit dat appellant niet binnen de gestelde termijn het VCA-certificaat heeft behaald. Het dagelijks bestuur heeft tot het oordeel kunnen komen dat het aan appellant is te verwijten dat hij het VCA-certificaat niet tijdig heeft behaald en daardoor zijn baan verwijtbaar niet heeft behouden. Dat appellant, naar hij eerst ter zitting heeft gesteld, wegens ziekte niet in staat was in december 2010 het herexamen met goed gevolg af te leggen, leidt niet tot een ander oordeel. Daargelaten de juistheid van deze stelling is van belang dat appellant door de werkgever gedurende een periode van zes maanden in de gelegenheid is gesteld tot het behalen van het betreffende certificaat. Niet gebleken is dat appellant niet in staat was binnen de gestelde termijn aan de verplichting te voldoen. Anders dan appellanten hebben bepleit rechtvaardigt de omstandigheid dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant, na de beëindiging van het contract, een WW-uitkering heeft toegekend, niet zonder meer de conclusie dat de beëindiging van het dienstverband appellant dus niet te verwijten valt in de onder 1.2 bedoelde zin. In de aan de geldlening verbonden voorwaarden ten aanzien van de terugvordering van de leenbijstand is immers uitdrukkelijk opgenomen dat het oordeel over de verwijtbaarheid van de beëindiging van het dienstverband is voorbehouden aan de Regionale Sociale Dienst.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en Y.J. Klik en F. Hoogendijk als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) S.K. Dekker

RH