ECLI:NL:CRVB:2013:2873
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- A.M. Overbeeke
- M. Hillen
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding en schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan betrokkenen, die samen een gezamenlijke huishouding zouden hebben gevoerd zonder dit te melden aan het college van burgemeester en wethouders van Uden. Betrokkene 1 ontving vanaf 15 november 2008 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en had twee kinderen, waarvan de jongste op 2 september 2010 werd geboren. Betrokkene 2 ontving vanaf 18 december 2008 ook bijstand. Na een onderzoek door de sociale recherche, dat onder andere waarnemingen en huisbezoeken omvatte, concludeerde het college dat betrokkenen vanaf 2 september 2010 samenwoonden. Dit leidde tot de intrekking van de bijstand van beide betrokkenen en de terugvordering van eerder verstrekte bijstandsbedragen.
De voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch verklaarde de beroepen van betrokkenen tegen de besluiten van het college gegrond, maar het college ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college voldoende reden had om het onderzoek in te stellen en dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad bevestigde dat de betrokkenen hun inlichtingenverplichting hadden geschonden door de gezamenlijke huishouding niet te melden. Het hoger beroep van het college werd niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de aangevallen uitspraak werd bevestigd voor zover deze door betrokkenen was aangevochten. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering rechtmatig waren, omdat betrokkenen niet als zelfstandig subject van bijstand konden worden beschouwd gedurende de periode waarin zij samenwoonden.