ECLI:NL:CRVB:2013:2802

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
13-279 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning IVA-uitkering en verplichting tot afzonderlijke besluiten op bezwaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van een IVA-uitkering door het Uwv, die per 8 november 2007 zou ingaan. Appellante stelde dat het Uwv verplicht was om twee afzonderlijke besluiten op bezwaar te nemen met betrekking tot eerdere besluiten van 9 juli 2008 en 10 februari 2009. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 23 oktober 2013 heeft appellante haar standpunten toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat haar psychische beperkingen al eerder dan 8 november 2007 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt maakten. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv niet verplicht was om twee afzonderlijke besluiten te nemen en dat er geen aanleiding was om appellante te volgen in haar stelling dat zij eerder dan 8 november 2007 volledig arbeidsongeschikt was. De Raad verwees naar eerdere uitspraken en medische rapporten die de stelling van appellante niet ondersteunden.

De Raad heeft ook de bezwaren van appellante met betrekking tot de berekening van het dagloon verworpen. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende inzicht had gegeven in de berekening van het dagloon en dat appellante geen onderbouwing had gegeven voor haar stelling dat het dagloon te laag was vastgesteld. Gelet op deze overwegingen heeft de Raad het hoger beroep van appellante afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

13/279 WIA
Datum uitspraak: 4 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
6 december 2012, 11/3216 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en bij brief van 28 februari 2013 de gronden van het hoger beroep - met bijlagen - aangevuld.
Het Uwv heeft een verweerschrift - met bijlagen - ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2013. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.
Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad vermeldt hier dat het Uwv bij op bezwaar genomen besluit van 19 mei 2011 (bestreden besluit) aan appellante heeft meegedeeld dat zij vanaf 8 november 2007 in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft in hoger beroep - samengevat - naar voren gebracht dat het Uwv, gelet op de uitspraken van de rechtbank in de procedures met nummers AWB 08/5166 WIA en
AWB 09/3143 WIA betreffende een eerder besluit van het Uwv om appellante geen uitkering per 5 november 2007 toe te kennen in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid respectievelijk de toekenning door het Uwv van een zogenoemde loongerelateerde uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 30 juni 2008, twee afzonderlijke besluiten op bezwaar had moeten nemen en niet mocht volstaan met het voegen van twee besluiten in één besluit op bezwaar. Voorts is appellante van oordeel dat in het kader van de toekenning van de IVA-uitkering ten onrechte geen nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ten aanzien van haar belastbaarheid per 8 november 2007 is opgemaakt. Tevens stelt appellante dat de IVA-uitkering ten onrechte pas per 8 november 2007 is toegekend. Haar psychische beperkingen waren op 19 september 2006 al van dien aard dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Subsidiar stelt appellante zich op het standpunt dat zij vanaf de ziekmelding in maart 2007 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt geacht had moeten worden. Tot slot heeft appellante aangevoerd dat niet inzichtelijk is gemaakt hoe het dagloon tot stand is gekomen en dat dit te laag is vastgesteld.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Met de rechtbank en op grond van dezelfde overwegingen oordeelt de Raad dat het Uwv in het onderhavige geval niet verplicht was om in twee afzonderlijke besluiten op bezwaar te beslissen op de bezwaren van appellante tegen de primaire besluiten van 9 juli 2008 en
10 februari 2009. De Raad volgt de rechtbank eveneens in haar overwegingen ten aanzien van het door de bezwaarverzekeringsarts achterwege laten van het opstellen van een FML geldend op 8 november 2007. Nu appellante volledig arbeidsongeschikt wordt geacht, heeft zij daarbij geen in rechte toe te kennen belang.
4.3.
Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 13 januari 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BL0387) en het rapport van psychiater Rübsaam van 10 juni 2010 ziet de Raad in het onderhavige geschil geen aanleiding om appellante te volgen in haar standpunt dat zij per een eerdere datum dan 8 november 2007, vanwege psychische beperkingen, volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Uit het rapport van eerder genoemde psychiater blijkt niet dat appellante in 2006 of in maart 2007 al dusdanig psychische beperkingen ondervond dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt geacht had moeten worden. Ook overigens heeft appellante geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat het Uwv appellantes belastbaarheid per beide data onjuist heeft vastgesteld.
4.4.
Evenmin wordt appellante gevolgd in haar stelling dat de wijze waarop het dagloon door het Uwv berekend is onvoldoende inzichtelijk is gemaakt en het dagloon voorts te laag is vastgesteld. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat uit de begeleidende brief bij het besluit van 10 februari 2009 duidelijk blijkt hoe het Uwv tot de vaststelling van het dagloonbedrag is gekomen, alsmede dat de berekening in het daaraan voorafgaande - nadien ingetrokken - besluit van 6 februari 2009 berustte op een kennelijke misslag. De Raad heeft in de in het dossier aanwezige gegevens evenmin aanleiding gezien het dagloonbedrag onjuist te achten. Appellante heeft overigens geen onderbouwing gegeven van haar stelling met betrekking tot de onjuistheid van het dagloon.
4.5.
Gelet op hetgeen onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M.P. Ketting

RB