ECLI:NL:CRVB:2013:2801

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
12-5684 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van psychische belastbaarheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 11 juni 1998 een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 5 oktober 2011 besloten om de uitkering per 6 december 2011 te herzien naar een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit bezwaar op 19 juni 2012 ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft in haar uitspraak van 28 september 2012 het beroep van appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard, waarbij zij de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit heeft onderschreven.

In hoger beroep heeft appellant de bevindingen van de verzekeringsartsen bestreden, met name de conclusie dat hij nagenoeg hersteld zou zijn van een depressie. Appellant heeft aangevoerd dat hij lijdt aan een chronische depressie, zoals bevestigd door psychiater S.W. Hofman. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben gedaan. De rapporten van de verzekeringsartsen zijn als inzichtelijk en juist beoordeeld, en er zijn geen aanwijzingen gevonden die de conclusie van de verzekeringsartsen tegenspreken.

De Raad heeft vastgesteld dat er geen reden is om een onafhankelijke deskundige te benoemen, zoals door appellant was verzocht. De Raad heeft de vastgestelde belastbaarheid van appellant als juist beschouwd en geen aanknopingspunten gevonden voor de stelling dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, niet passend zouden zijn voor appellant. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/5684 WAO
Datum uitspraak: 4 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 28 september 2012, 12/1998 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met het onderzoek in hoger beroep onder nummer 12/5682 TW plaatsgevonden op 23 oktober 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Strijbosch. Voor het Uwv is verschenen L. den Hartog. Na de zitting is de behandeling van de zaken gesplitst. In het hoger beroep onder nummer 12/5682 TW wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant, laatstelijk werkzaam als laskantbrander/snijder, ontving vanaf 11 juni 1998 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 5 oktober 2011 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 6 december 2011 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Bij besluit van 19 juni 2012 (bestreden besluit) is dat bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van dat besluit onderschreven.
3.
In hoger beroep heeft appellant het oordeel van de rechtbank, dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hebben gedaan en hun bevindingen en conclusies helder en inzichtelijk hebben geformuleerd, bestreden. Appellant heeft erop gewezen dat de verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat sprake zou zijn van een nagenoeg hersteld beeld van een depressie, terwijl appellant - zoals de rechtbank heeft overwogen - volgens psychiater S.W. Hofman lijdt aan een chronische depressie met matige problemen in het functioneren. Appellant heeft de Raad verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Partijen verschillen uitsluitend nog van mening over de psychische belastbaarheid van appellant. De voor het Uwv werkzame verzekeringsarts is naar aanleiding van zijn bevindingen op het spreekuur tot het oordeel gekomen dat sprake is van een nagenoeg hersteld beeld van depressie. De door deze verzekeringsarts bij de huisarts opgevraagde informatie heeft geen aanleiding gegeven de belastbaarheid van appellant anders in te schatten. De huisarts heeft in zijn brief van 26 mei 2011 slechts melding gemaakt van het feit dat appellant een mentale labiele indruk maakt. In bezwaar heeft appellant een brief overgelegd van psychiater Hofman van 6 maart 2012, waarin is vermeld dat sprake is van een depressieve stoornis, eenmalige episode, chronisch. De voor het Uwv werkzame bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek heeft hierin geen aanleiding gezien om meer beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren aan te nemen, dan door de verzekeringsarts al was gedaan. Volgens Koek bevestigt de informatie van Hofman de bevindingen van de verzekeringsarts. Er is nog wel sprake van psychische klachten en een psychiatrisch ziektebeeld, maar er zijn geen aanwijzingen (meer) voor ernstige psychopathologie. Volgens Koek zijn de symptomen matig van aard en is ook slechts sprake van matige problemen in het sociaal of beroepsmatig functioneren. Ook de voor het Uwv werkzame bezwaarverzekeringsarts S.N. van Erk-Raes heeft gesteld dat de DSM-IV classificatie, depressieve stoornis, eenmalige episode, eenmalig geen reden is om meer beperkingen aan te nemen.
4.2.
In beroep heeft appellant nog een brief van Hofman ingebracht van september 2012, waarin in de eerste plaats is verwezen naar de brief van 6 maart 2012. Voorts heeft Hofman gesteld dat hem via familie en een goede vriend van appellant verontrustende informatie over het dagelijkse leven van appellant heeft bereikt en dat hij appellant heeft laten opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis te Turkije. Zoals Van Erk-Raes in haar rapport van 28 november 2012 terecht heeft opgemerkt, biedt deze brief geen informatie over de situatie van appellant op 6 december 2011. Dit geldt eveneens voor de brief van 22 februari 2013 van S. Gulsacan, psychiater, en Y. Kocadag, pedagoog, en de informatie van Idiomes van
1 oktober 2013.
4.3.
Het onderzoek van de verzekeringsartsen is zorgvuldig geweest. Hun rapporten vormen een juiste en inzichtelijke onderbouwing van de in de Functionele Mogelijkhedenlijst van
18 mei 2011 vastgelegde beperkingen, waarbij rekening is gehouden met de door appellant ingebrachte medische informatie. Hieruit volgt eveneens dat er geen aanleiding is een psychiater als deskundige te benoemen ter advisering, zoals door appellant verzocht.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid zijn er geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies niet passend zouden zijn voor appellant.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) Z. Karekezi
ew