In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een Ziektewet (ZW) uitkering aan D. [naam belanghebbende]. Het geschil ontstond nadat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 17 juni 2011 had besloten om de ZW-uitkering van belanghebbende te ontzeggen, omdat het Uwv van mening was dat er een arbeidsovereenkomst was gesloten tussen belanghebbende en appellante, waardoor de werkgever verplicht was het loon door te betalen tijdens ziekte. Appellante, die de arbeidsovereenkomst ontkende, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. De rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde het beroep van appellante ongegrond, maar appellante ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting op 23 oktober 2013 heeft appellante verklaard dat er geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen, omdat belanghebbende niet is verschenen om de overeenkomst te ondertekenen. De Raad heeft de e-mailcorrespondentie tussen appellante en belanghebbende onderzocht en geconcludeerd dat er geen overeenstemming was over de arbeidsvoorwaarden. De Raad oordeelde dat het Uwv ten onrechte had aangenomen dat er een arbeidsovereenkomst was en dat belanghebbende recht had op loon. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, en droeg het Uwv op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante.
De Raad heeft ook geoordeeld dat het Uwv in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld, met een totaalbedrag van € 545,41. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en schriftelijke overeenkomsten in arbeidsrelaties, vooral in situaties waarin ziekte en uitkeringen aan de orde zijn. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.