ECLI:NL:CRVB:2013:2728

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2013
Publicatiedatum
9 december 2013
Zaaknummer
12-3492 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die op 10 augustus 2011 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) is stopgezet. Appellante had zich eerder ziek gemeld vanwege cardiale klachten en frequent vallen, maar het Uwv concludeerde dat zij weer geschikt was voor haar maatgevende werk. De rechtbank Middelburg verklaarde het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 23 oktober 2013 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.W.L. Clemens.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De beschikbare medische gegevens gaven geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar klachten, waaronder het hypermobiliteitssyndroom en de gevolgen van het fenomeen van Raynaud, onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling van haar belastbaarheid. De Raad concludeerde echter dat de bezwaarverzekeringsarts terecht had vastgesteld dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat was om haar werk te verrichten.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 december 2013.

Uitspraak

12/3492 ZW
Datum uitspraak: 4 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van
10 mei 2012, 12/126 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.J. Brouwer hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingezonden, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2013. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.
Met ingang van 23 maart 2009 is de uitkering van appellante op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) beëindigd, omdat zij per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
2.
Appellante heeft zich op 15 juni 2010 vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld wegens cardiale klachten en zeer regelmatig vallen. Bij besluit van 9 augustus 2011 heeft het Uwv de aan appellante toegekende uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 10 augustus 2011 beëindigd op de grond dat appellante weer geschikt is voor haar maatgevende werk. Bij besluit van 10 oktober 2011 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 9 augustus 2011 ongegrond verklaard.
3.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek van het Uwv op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. De medische informatie die appellante in beroep heeft overgelegd heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen van het Uwv.
4.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij per 10 augustus 2011 niet geschikt was voor haar arbeid. Appellante heeft gesteld dat het Uwv haar klachten en beperkingen als gevolg van het hypermobiliteitssyndroom onvoldoende serieus heeft genomen. Ook de gevolgen van het fenomeen van Raynaud zijn onvoldoende meegenomen. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante verwezen naar een medisch advies van 18 juli 2012 en een aanvullend rapport van 23 oktober 2012 van verzekeringsarts H.M.Th. Offermans.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.Voor het toepasselijke wettelijke kader en de relevante rechtspraak wordt verwezen naar de overweging onder randnummer 4 van de aangevallen uitspraak.
5.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat sprake is geweest van een voldoende zorgvuldig onderzoek en dat de beschikbare gegevens geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv over de belastbaarheid van appellante per 10 augustus 2011.
5.3.
In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor een ander oordeel. Offermans heeft na onderzoek - dat heeft bestaan uit dossierstudie - gesteld dat appellante niet in staat kan worden geacht om repeterende knijp- en grijpkracht uit te oefenen, zoals vereist in de functies die zijn geselecteerd als voor appellante geschikte functies in het kader van de WAO-beoordeling. In de rapporten van 12 september en 6 november 2012 heeft de bezwaarverzekeringsarts gemotiveerd geconcludeerd dat rapporten van Offermans niet leiden tot een wijziging van het standpunt van het Uwv. De bezwaarverzekeringsarts heeft toegelicht dat vanuit het onderliggende benigne hypermobiliteitssyndroom alleen beperkingen gesteld kunnen worden ten aanzien van zwaardere belasting van de gewrichten. De Raynaudverschijnselen bij appellante geven de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding om andere beperkingen te stellen dan die van blootstelling aan koude en wisselingen in omgevingstemperatuur. De bezwaarverzekeringsarts is terecht tot de conclusie gekomen dat de gemeten geringe knijpkracht door het Zeeuws Hand & Polscentrum niet als objectieve maat voor het vaststellen van beperkingen is te gebruiken en dat deze informatie geen aanleiding geeft om zijn standpunt te wijzigen. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie dat appellante ondanks haar beperkingen op 10 augustus 2011 tot het verrichten van haar maatgevende werk in staat was.
5.4.
Uit de overwegingen 5.1 tot en met 5.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
M. Greebe, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) Z. Karekezi
ew