ECLI:NL:CRVB:2013:2722
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken van procesbelang na overlijden appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die in leven laatstelijk woonachtig was te [woonplaats]. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 juni 2011. Tijdens de procedure is gebleken dat de appellant op 12 februari 2012 is overleden. De advocaat van de appellant, mr. M.J.R. Roethof, heeft tevergeefs geprobeerd om erfgenamen van de appellant te traceren. Dit heeft geleid tot een verzoek om de zitting te schorsen en een oproep te plaatsen in de Staatscourant, wat ook is gebeurd. Op 30 oktober 2013 is de zaak opnieuw behandeld, maar het college van burgemeester en wethouders van Arnhem heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat er geen erfgenamen zijn die de appellant als partij in het geding kunnen opvolgen. Ondanks de oproep in de Staatscourant heeft zich geen belanghebbende gemeld die als partij aan het geding wilde deelnemen. Hierdoor is het processuele belang aan de beoordeling van het hoger beroep komen te ontvallen. De Raad heeft daarom besloten het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met R.M. van Male als voorzitter en H.J. de Mooij en A.J. Schaap als leden. De beslissing is in het openbaar uitgesproken, waarbij M.P. Ketting als griffier aanwezig was. Deze uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in hoger beroep en de gevolgen van overlijden van een appellant voor de voortzetting van een procedure.