ECLI:NL:CRVB:2013:2721

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2013
Publicatiedatum
6 december 2013
Zaaknummer
11-7391 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering op basis van referte-eis en privaatrechtelijke dienstbetrekking

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WW-uitkering aan appellante. De zaak betreft de vraag of appellante voldoet aan de referte-eis van de Werkloosheidswet (WW) en of er sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Appellante, werkzaam als alphahulp, had een arbeidsovereenkomst met een thuiszorgteam, maar het Uwv stelde dat zij niet in aanmerking kwam voor een WW-uitkering omdat zij in de 36 weken voorafgaand aan haar werkloosheid slechts zeven weken had gewerkt. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat appellante wel degelijk een dienstbetrekking had met het thuiszorgteam. De Raad oordeelde dat de werkzaamheden die appellante verrichtte, onder de definitie van verzekeringsplichtige arbeid vallen, en dat de rol van het thuiszorgteam verder ging dan enkel bemiddeling. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het Uwv opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 1.888,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke arbeidsrelatie en de voorwaarden waaronder arbeid wordt verricht in het kader van sociale zekerheid.

Uitspraak

11/7391 WW
Datum uitspraak: 4 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
6 december 2011, 11/1028 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J. ter Welle hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2013. Appellante en haar gemachtigde zijn verschenen. Het Uwv heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.
Het onderzoek is heropend omdat het niet volledig is geweest.
Partijen hebben nadere stukken ingebracht.
De zaak is opnieuw ter zitting behandeld op 23 oktober 2013. Appellante en haar gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A. Ruis.

OVERWEGINGEN

1.1. De gemeente Steenwijkerland (gemeente) heeft op 6 december 2007 een zogenoemde Raamovereenkomst voor het leveren van hulp bij het huishouden binnen het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) gesloten met Stichting [naam stichting] ([naam stichting]). Thuiszorgteam [naam team] ([naam team]) heeft zich aangesloten bij [naam stichting] en heeft in opdracht van [naam stichting] uitvoering gegeven aan de hulpverlening bestaande uit onder meer het verrichten van werkzaamheden van huishoudelijke aard ten behoeve van cliënten die daarvoor op grond van de een door de gemeente afgegeven indicatie in het kader van de WMO aanspraak hebben.
1.2. [naam team] heeft in de Steenwijker Courant van 7 januari 2008 een advertentie doen plaatsen waarmee [naam team] te kennen heeft gegeven dringend op zoek te zijn naar enthousiaste, zelfstandig werkende verplegenden, ziekenverzorgenden of verzorgenden individuele gezondheidszorg. Appellante heeft op deze advertentie gereageerd. Zij heeft een gesprek gevoerd met [naam team] waarin is vastgesteld dat zij geschikt is om door [naam team] te worden ingezet als zogenoemde alphahulp.
1.3. Appellante heeft nadien met degenen aan wie zij hulp is gaan verlenen zogenoemde alphaovereenkomsten gesloten. In deze overeenkomsten wordt degenen aan wie de hulp wordt verleend, aangeduid als cliënt. Deze overeenkomsten zijn blijkens de tekst ervan door appellante en de cliënten benoemd als arbeidsovereenkomsten op grond waarvan appellante in dienst van iedere cliënt als werkgever werkzaamheden van huishoudelijke aard zal verrichten. Tegelijkertijd zijn door appellante, de cliënten en [naam team] overeenkomsten gesloten die zijn aangeduid als Voorwaarden en richtlijnen met betrekking tot de verstrekking van alphahulpverlening (voorwaarden en richtlijnen) en waarin is bepaald dat de voorwaarden en richtlijnen onlosmakelijk zijn verbonden met de tussen appellante en iedere cliënt overeengekomen alphaovereenkomst. In de voorwaarden en richtlijnen is verder onder meer vastgelegd dat [naam team] optreedt als bemiddelaar tussen de alphahulp en de cliënt, dat de alphahulp en de cliënt de inhoud van het werk bepalen en dat [naam team] bij de loonbetaling de rol heeft van betaalkantoor.
1.4. Uit de zich bij de gedingstukken bevindende alphaovereenkomst met de daarbij behorende voorwaarden en richtlijnen blijkt dat appellante in ieder geval vanaf 22 februari 2008 als alphahulp werkzaam is geweest. Niet langer in geschil is dat appellante per week ongeveer 23 zogenoemde alpha-uren heeft gewerkt.
1.5. Appellante is vanaf 1 oktober 2008 naast werkzaamheden van huishoudelijke aard ten behoeve van verschillende cliënten ook werkzaamheden gaan verrichten die zijn aangeduid als persoonlijke verzorging. Niet langer in geschil is dat appellante deze werkzaamheden heeft verricht uit hoofde van een arbeidsovereenkomst met [naam team] en dat appellante vanaf 1 oktober 2008 per week ongeveer acht zogenoemde zorguren heeft gewerkt.
1.6. Appellante en [naam team] zijn met ingang van 1 januari 2009 een arbeidsovereenkomst aangegaan met een looptijd tot en met 30 juni 2009 op basis waarvan appellante als thuishulp A werkzaam is geweest.
1.7. Appellante heeft zich op 13 februari 2009 ziek gemeld. [naam team] heeft de arbeidsovereenkomst met appellante niet verlengd. Vanaf 1 juli 2009 heeft appellante een uitkering ontvangen op grond van de Ziektewet. Bij besluit van 30 december 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat zij met ingang van 11 februari 2011 niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
1.8. Met een op 6 januari 2011 door het Uwv ontvangen formulier heeft appellante een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Bij besluit van 27 januari 2011 heeft het Uwv bepaald dat appellante met ingang van 11 februari 2011 geen aanspraak heeft op een WW-uitkering, omdat zij in de 36 weken voordat zij werkloos werd slechts zeven weken heeft gewerkt.
1.9. Appellante heeft tegen de besluiten van 30 december 2010 en 27 januari 2011 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 13 april 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren ongegrond verklaard en zijn besluiten van 30 december 2010 en 27 januari 2011 gehandhaafd. In hoger beroep staat het bestreden besluit alleen nog ter discussie voor zover het de ontzegging betreft van een WW-uitkering. Volgens het Uwv voldoet appellante niet aan de zogenoemde wekeneis. De werkzaamheden die appellante voor 1 januari 2009 als alphahulp heeft verricht zijn niet aan te merken als verzekeringsplichtige arbeid, omdat tussen appellante en [naam team] voor deze uren geen dienstbetrekking heeft bestaan.
2.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is voor 1 januari 2009 van een dienstbetrekking tussen appellante en [naam team] geen sprake geweest. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellante haar werkzaamheden heeft verricht voor de cliënten en niet voor [naam team], dat [naam team] geen loonbetalingsverplichting had omdat die bij de cliënten lag en dat [naam team] geen gezag over appellante uitoefende omdat de rol van [naam team] faciliterend en bemiddelend van aard was.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij als alphahulp in dienst van [naam team] werkzaam is geweest en dat de arbeid die zij voor 1 januari 2009 als alphahulp heeft verricht, verzekeringsplichtige arbeid is geweest. Volgens appellante is de feitelijke relatie tussen haar, de cliënten en [naam team] een andere geweest dan bij lezing van de alphaovereenkomst en de voorwaarden en richtlijnen kan worden verondersteld.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Volgens het Uwv is appellante als alphahulp niet in dienst van [naam team] maar in dienst van de cliënten werkzaam geweest. Gelet op de omvang van de werkzaamheden voor elke afzonderlijke cliënt is van verzekeringsplichtige arbeid geen sprake geweest. Ter zitting heeft het Uwv erkend dat appellante aan de wekeneis zou voldoen en, als aan de overige voorwaarden is voldaan, in aanmerking zou komen voor een WW-uitkering, indien wordt geoordeeld dat appellante niet alleen de zorguren maar ook de alpha-uren in dienst van [naam team] heeft gewerkt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar overweging 4 van de aangevallen uitspraak. Ter beantwoording is de vraag of in het geval van appellante, voor zover het gaat om de alpha-uren, sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking in de zin van artikel 3, eerste lid, van de WW.
4.2.
Tussen appellante als alphahulp en [naam team] heeft een arbeidsovereenkomst bestaan als wordt aangenomen dat appellante tegenover [naam team] tot persoonlijke arbeidsverplichting gehouden was, [naam team] haar voor die arbeid loon heeft betaald en over appellante gezag heeft uitgeoefend. Het is vaste rechtspraak dat bij de beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst acht geslagen moet worden op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien, en dat daarbij niet alleen de rechten in verplichtingen in aanmerking moeten worden genomen die partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stonden, maar dat ook acht geslagen moet worden op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun overeenkomst en aldus daaraan inhoud hebben gegeven (onder andere CRvB 29 maart 2013, ECLI:NL:2013:BZ6206).
Arbeid
4.3.
In de alphaovereenkomst zijn de werkzaamheden van de alphahulp benoemd als werkzaamheden van huishoudelijke aard “zoals beschreven in de WMO van de gemeente met betrekking tot de prestatie HV-1”. Dat zijn huishoudelijke werkzaamheden die zijn gerelateerd aan de beperkingen van de cliënt en bestaan uit onder meer schoonmaken van de woonruimte, wassen en strijken, voorbereiden van maaltijden en afwassen. Appellante heeft, zoals is omschreven in de alphaovereenkomst, de werkzaamheden binnen de in de indicatiestelling gegeven ruimte, uitgevoerd in overleg met en onder regie van de cliënt. [naam team] had een duidelijk belang bij de uitvoering van deze werkzaamheden. [naam team] had zich immers tegenover [naam stichting] verbonden om met de inzet van door haar aan te zoeken hulpen, feitelijk uitvoering te geven aan de hulpverlening die [naam stichting] krachtens de Raamovereenkomst verplicht was te verzorgen. Het belang van [naam team] bij voortzetting van de hulpverlening aan de cliënten door appellante komt voorts tot uiting in de contractsbepaling dat [naam team] steeds acht weken voor het verstrijken van de geldigheidsduur van een indicatie namens de cliënt een vervolgbesluit bij de gemeente zal aanvragen.
4.4.
Aannemelijk is dat appellante gehouden was tot een persoonlijke arbeidsverrichting. Zij kon zich niet door een willekeurige derde laten vervangen. Onjuist is het oordeel van de rechtbank dat appellante zich alleen tegenover de cliënten had verbonden om de arbeid persoonlijk te verrichten. [naam team] had appellante niet alleen met de plaatsing van de advertentie in de Steenwijker Courant geworven, maar haar ook na een gesprek geselecteerd als een geschikte kandidaat voor het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden bij de cliënten thuis. Dat het [naam team] erom ging dat appellante de werkzaamheden bij de cliënten zelf verrichtte en zich niet door een willekeurige derde liet vervangen, blijkt ook uit de regeling die partijen blijkens de alphaovereenkomst hebben getroffen in geval van ziekte van appellante. Bij verhindering door ziekte was appellante niet alleen gehouden de cliënt daarvan in kennis te stellen, maar moest zij haar verhindering ook melden aan de contactpersoon van [naam team]. Het was, zoals uitgeschreven in de alphaovereenkomst, vervolgens aan [naam team] om met de cliënt te overleggen over een eventuele vervangende hulp.
Loon
4.5.
Op grond van de alphaovereenkomst kreeg appellante per gewerkt uur recht op een bedrag gelijk aan het wettelijk minimumuurloon vermeerderd met 8% vakantietoeslag en een toeslag van 8,33% voor vakantiedagen. In de voorwaarden en richtlijnen is bepaald dat de cliënt [naam team] machtigt om de periodieke uitbetaling van de beloning aan de hulp te verzorgen, dat [naam team] daarbij slechts optreedt als betaalkantoor en daarmee op geen enkele wijze het werkgeverschap van de cliënt overneemt. Er vond echter geen betaling plaats door de cliënt van het gehele aan appellante verschuldigde loonbedrag aan [naam team]. Voor de cliënt bestond er slechts een financiële last van een deel van de loonkosten van appellante in de vorm van een eigen bijdrage. In de voorwaarden en richtlijnen is bepaald dat de inkomensafhankelijke eigen bijdrage, die de cliënt voor de hulpverlening is verschuldigd op basis van een registratie van de gewerkte uren per periode, door het Centraal Administratie Kantoor dan wel door de gemeente rechtstreeks bij de cliënt in rekening wordt gebracht. Daaruit volgt dat [naam team] de betalingen aan appellante verzorgde vanuit het budget dat aan [naam team] als opdrachtnemer van [naam stichting] voor de uitvoering van de huishoudelijke hulpverlening ter beschikking was gesteld. Hieruit volgt tevens dat anders dan in de gesloten overeenkomsten tot uitdrukking is gebracht de financiële rol van [naam team] niet beperkt was tot het zijn van doorgeefluik, maar dat het loon van de alphahulpen uit daartoe verkregen, en dus eigen, middelen werd voldaan.
Gezagsverhouding
4.6.
Zowel in de alphaovereenkomst als in de voorwaarden en richtlijnen is in verschillende bewoordingen tot uitdrukking gebracht dat appellante als alphahulp niet in dienst is van [naam team] en bij [naam team] geen werkgeverschap berust. Echter [naam team] gaf aan appellante wel voorschriften die als gezagsuitoefening zijn aan te merken.
4.6.1.
In dat verband is allereerst van belang de in 4.4 genoemde regeling bij ziekte van de alphahulp. Verder komt betekenis toe aan het feit dat [naam team] blijkens de voorwaarden en richtlijnen een schadeverzekering heeft afgesloten “waarmee de civiele werkgeversaansprakelijkheid voor schade, ontstaan bij de cliënt of letsel van de helpende tijdens de verlening van de zorg door de helpende, is afgedekt”. [naam team] is blijkbaar ervan uitgegaan dat aansprakelijkheid op grond van artikel 6:170 of artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek zou kunnen bestaan.
4.6.2.
Ook van belang is dat [naam team] appellante informeerde over de zorgvraag van iedere cliënt en dat op appellante de onweersproken verplichting rustte om bij iedere cliënt een zogenoemde zorgmap bij te houden.
4.6.3.
In antwoord op vragen van het Uwv heeft [naam team] voorts bevestigd dat zij bijeenkomsten organiseerde voor de alphahulpen. Appellante heeft onweersproken gesteld dat op deze bijeenkomsten onder meer is gesproken over de wijze waarop de werkzaamheden bij de cliënten moesten worden uitgevoerd en over de daarbij in acht te nemen hygiëne. [naam team] heeft verklaard dat de alphahulpen niet verplicht waren om deze bijeenkomsten bij te wonen, maar tevens bevestigd dat appellante in de regel wel aanwezig was. Niet overtuigend is daarom de na consultatie van [naam team] gevormde opvatting van het Uwv dat tijdens deze bijeenkomsten geen instructies aan appellante (kunnen) zijn gegeven omdat niet alle alphahulpen bij deze bijeenkomsten aanwezig waren.
4.6.4.
Appellante heeft gesteld dat [naam team] met haar functioneringsgesprekken heeft gevoerd en dat voor haar roosters zijn gemaakt. Het Uwv heeft daartegenover gesteld dat volgens [naam team] van functioneringsgesprekken geen sprake is geweest en dat de alphahulpen zelf met de cliënten afspraken over de werktijden moesten maken. Desgevraagd heeft het Uwv ter zitting beaamd dat [naam team] belang had bij goed functionerende hulpen en dat de cliënten [naam team] zullen hebben aangesproken als zij niet tevreden zouden zijn geweest over de hulp die door [naam team] aan hen was toegewezen. Niet in geschil is immers dat appellante niet zelf de cliënten aanzocht, maar van [naam team] te horen kreeg bij welke cliënten zij werkzaamheden kon verrichten. Aannemelijk is dat, gelet op het aantal cliënten voor wie appellante wekelijks heeft gewerkt, [naam team] een rol heeft gehad bij het afstemmen van de werktijden. Dat appellante een eigen inbreng zal hebben gehad bij de bepaling van haar werktijden en in voorkomende gevallen zelf met een cliënt over de wijziging van de werktijd heeft gesproken, doet aan het aannemen van werkgeversgezag van [naam team] niet af.
4.7.
Uit de beschrijving onder 4.6.1 en 4.6.4 van de rol van [naam team] in de relatie tussen appellante en [naam team] aan de ene en tussen de cliënt en [naam team] aan de andere kant volgt dat die aanzienlijk verder ging dan de in de voorwaarden en richtlijnen aangeduide rol van bemiddelaar tussen cliënte en alphahulp. Hoewel dat is vermeld in de alphaovereenkomsten, is van een reële uitoefening van werkgeverschap door de cliënten geen sprake geweest. Dat een cliënt met appellante eenmalig of wekelijks besproken heeft aan welke huishoudelijke taken appellante de beschikbare tijd zou besteden, maakt, mede gelet op de door de gemeente in het kader van de WMO afgegeven indicatie en de gegeven omvang van de prestatie HV-1, niet dat alleen daaruit voortvloeit dat de cliënt een zodanige verantwoordelijkheid heeft voor de organisatie van het werk van de alphahulp dat hij als haar werkgever is aan te merken. Het werkgeverschap ten aanzien van de alpha-uren heeft, net zoals dat het geval is geweest ten aanzien van de zorguren, bij [naam team] berust. Dat in de alphaovereenkomsten is opgenomen dat de cliënten werkgever zijn en - in het spiegelbeeld daarvan - in de voorwaarden en richtlijnen dat [naam team] geen werkgeversrol zal vervullen, doet niet eraan af dat uit al hetgeen partijen aan afspraken over en weer hebben gemaakt hun bedoeling blijkt dat [naam team] de bij het zijn van werkgever passende regie over de werkzaamheden van appellante als alphahulp heeft gevoerd.
4.8.
De conclusie is dat appellante de alpha-uren tot en met 31 december 2008 heeft gewerkt niet op basis van verschillende arbeidsovereenkomsten met de cliënten, maar op basis van een arbeidsovereenkomst met [naam team]. Er is sprake geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking waarin appellante aangemerkt moest worden als werknemer in de zin van artikel 3, eerste lid, van de WW.
5.
Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen. Voor het doen van een tussenuitspraak betaat geen ruimte. Een opdracht aan het Uwv op grond van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet verdraagt zich niet met het rechtsmiddel van beroep in cassatie dat openstaat tegen de toepassing door de Raad van bepalingen inzake de begrippen werknemer, werkgever, dienstbetrekking en loon. Daarom zal worden bepaald dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
6.
Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante. De kosten van rechtsbijstand worden begroot op € 944,- in beroep en op € 944,- in hoger beroep, in totaal € 1.888,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 13 april 2011 gegrond en vernietigt dat besluit voor zover daarbij is beslist op het bezwaar tegen de ontzegging van de WW-uitkering;
  • draagt het Uwv op opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 januari 2011 met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.888,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en
M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) Z. Karekezi
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending
beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake de begrippen werknemer, werkgever, dienstbetrekking en loon.

EK