4.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.Voor het toepasselijke wettelijke kader wordt verwezen naar overweging 4 van de aangevallen uitspraak. Ter beantwoording is de vraag of in het geval van appellante, voor zover het gaat om de alpha-uren, sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking in de zin van artikel 3, eerste lid, van de WW.
4.2.Tussen appellante als alphahulp en [naam team] heeft een arbeidsovereenkomst bestaan als wordt aangenomen dat appellante tegenover [naam team] tot persoonlijke arbeidsverplichting gehouden was, [naam team] haar voor die arbeid loon heeft betaald en over appellante gezag heeft uitgeoefend. Het is vaste rechtspraak dat bij de beoordeling of sprake is van een arbeidsovereenkomst acht geslagen moet worden op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien, en dat daarbij niet alleen de rechten in verplichtingen in aanmerking moeten worden genomen die partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stonden, maar dat ook acht geslagen moet worden op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun overeenkomst en aldus daaraan inhoud hebben gegeven (onder andere CRvB 29 maart 2013, ECLI:NL:2013:BZ6206).
4.3.In de alphaovereenkomst zijn de werkzaamheden van de alphahulp benoemd als werkzaamheden van huishoudelijke aard “zoals beschreven in de WMO van de gemeente met betrekking tot de prestatie HV-1”. Dat zijn huishoudelijke werkzaamheden die zijn gerelateerd aan de beperkingen van de cliënt en bestaan uit onder meer schoonmaken van de woonruimte, wassen en strijken, voorbereiden van maaltijden en afwassen. Appellante heeft, zoals is omschreven in de alphaovereenkomst, de werkzaamheden binnen de in de indicatiestelling gegeven ruimte, uitgevoerd in overleg met en onder regie van de cliënt. [naam team] had een duidelijk belang bij de uitvoering van deze werkzaamheden. [naam team] had zich immers tegenover [naam stichting] verbonden om met de inzet van door haar aan te zoeken hulpen, feitelijk uitvoering te geven aan de hulpverlening die [naam stichting] krachtens de Raamovereenkomst verplicht was te verzorgen. Het belang van [naam team] bij voortzetting van de hulpverlening aan de cliënten door appellante komt voorts tot uiting in de contractsbepaling dat [naam team] steeds acht weken voor het verstrijken van de geldigheidsduur van een indicatie namens de cliënt een vervolgbesluit bij de gemeente zal aanvragen.
4.4.Aannemelijk is dat appellante gehouden was tot een persoonlijke arbeidsverrichting. Zij kon zich niet door een willekeurige derde laten vervangen. Onjuist is het oordeel van de rechtbank dat appellante zich alleen tegenover de cliënten had verbonden om de arbeid persoonlijk te verrichten. [naam team] had appellante niet alleen met de plaatsing van de advertentie in de Steenwijker Courant geworven, maar haar ook na een gesprek geselecteerd als een geschikte kandidaat voor het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden bij de cliënten thuis. Dat het [naam team] erom ging dat appellante de werkzaamheden bij de cliënten zelf verrichtte en zich niet door een willekeurige derde liet vervangen, blijkt ook uit de regeling die partijen blijkens de alphaovereenkomst hebben getroffen in geval van ziekte van appellante. Bij verhindering door ziekte was appellante niet alleen gehouden de cliënt daarvan in kennis te stellen, maar moest zij haar verhindering ook melden aan de contactpersoon van [naam team]. Het was, zoals uitgeschreven in de alphaovereenkomst, vervolgens aan [naam team] om met de cliënt te overleggen over een eventuele vervangende hulp.
4.5.Op grond van de alphaovereenkomst kreeg appellante per gewerkt uur recht op een bedrag gelijk aan het wettelijk minimumuurloon vermeerderd met 8% vakantietoeslag en een toeslag van 8,33% voor vakantiedagen. In de voorwaarden en richtlijnen is bepaald dat de cliënt [naam team] machtigt om de periodieke uitbetaling van de beloning aan de hulp te verzorgen, dat [naam team] daarbij slechts optreedt als betaalkantoor en daarmee op geen enkele wijze het werkgeverschap van de cliënt overneemt. Er vond echter geen betaling plaats door de cliënt van het gehele aan appellante verschuldigde loonbedrag aan [naam team]. Voor de cliënt bestond er slechts een financiële last van een deel van de loonkosten van appellante in de vorm van een eigen bijdrage. In de voorwaarden en richtlijnen is bepaald dat de inkomensafhankelijke eigen bijdrage, die de cliënt voor de hulpverlening is verschuldigd op basis van een registratie van de gewerkte uren per periode, door het Centraal Administratie Kantoor dan wel door de gemeente rechtstreeks bij de cliënt in rekening wordt gebracht. Daaruit volgt dat [naam team] de betalingen aan appellante verzorgde vanuit het budget dat aan [naam team] als opdrachtnemer van [naam stichting] voor de uitvoering van de huishoudelijke hulpverlening ter beschikking was gesteld. Hieruit volgt tevens dat anders dan in de gesloten overeenkomsten tot uitdrukking is gebracht de financiële rol van [naam team] niet beperkt was tot het zijn van doorgeefluik, maar dat het loon van de alphahulpen uit daartoe verkregen, en dus eigen, middelen werd voldaan.
4.6.Zowel in de alphaovereenkomst als in de voorwaarden en richtlijnen is in verschillende bewoordingen tot uitdrukking gebracht dat appellante als alphahulp niet in dienst is van [naam team] en bij [naam team] geen werkgeverschap berust. Echter [naam team] gaf aan appellante wel voorschriften die als gezagsuitoefening zijn aan te merken.
4.6.1.In dat verband is allereerst van belang de in 4.4 genoemde regeling bij ziekte van de alphahulp. Verder komt betekenis toe aan het feit dat [naam team] blijkens de voorwaarden en richtlijnen een schadeverzekering heeft afgesloten “waarmee de civiele werkgeversaansprakelijkheid voor schade, ontstaan bij de cliënt of letsel van de helpende tijdens de verlening van de zorg door de helpende, is afgedekt”. [naam team] is blijkbaar ervan uitgegaan dat aansprakelijkheid op grond van artikel 6:170 of artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek zou kunnen bestaan.
4.6.2.Ook van belang is dat [naam team] appellante informeerde over de zorgvraag van iedere cliënt en dat op appellante de onweersproken verplichting rustte om bij iedere cliënt een zogenoemde zorgmap bij te houden.
4.6.3.In antwoord op vragen van het Uwv heeft [naam team] voorts bevestigd dat zij bijeenkomsten organiseerde voor de alphahulpen. Appellante heeft onweersproken gesteld dat op deze bijeenkomsten onder meer is gesproken over de wijze waarop de werkzaamheden bij de cliënten moesten worden uitgevoerd en over de daarbij in acht te nemen hygiëne. [naam team] heeft verklaard dat de alphahulpen niet verplicht waren om deze bijeenkomsten bij te wonen, maar tevens bevestigd dat appellante in de regel wel aanwezig was. Niet overtuigend is daarom de na consultatie van [naam team] gevormde opvatting van het Uwv dat tijdens deze bijeenkomsten geen instructies aan appellante (kunnen) zijn gegeven omdat niet alle alphahulpen bij deze bijeenkomsten aanwezig waren.
4.6.4.Appellante heeft gesteld dat [naam team] met haar functioneringsgesprekken heeft gevoerd en dat voor haar roosters zijn gemaakt. Het Uwv heeft daartegenover gesteld dat volgens [naam team] van functioneringsgesprekken geen sprake is geweest en dat de alphahulpen zelf met de cliënten afspraken over de werktijden moesten maken. Desgevraagd heeft het Uwv ter zitting beaamd dat [naam team] belang had bij goed functionerende hulpen en dat de cliënten [naam team] zullen hebben aangesproken als zij niet tevreden zouden zijn geweest over de hulp die door [naam team] aan hen was toegewezen. Niet in geschil is immers dat appellante niet zelf de cliënten aanzocht, maar van [naam team] te horen kreeg bij welke cliënten zij werkzaamheden kon verrichten. Aannemelijk is dat, gelet op het aantal cliënten voor wie appellante wekelijks heeft gewerkt, [naam team] een rol heeft gehad bij het afstemmen van de werktijden. Dat appellante een eigen inbreng zal hebben gehad bij de bepaling van haar werktijden en in voorkomende gevallen zelf met een cliënt over de wijziging van de werktijd heeft gesproken, doet aan het aannemen van werkgeversgezag van [naam team] niet af.
4.7.Uit de beschrijving onder 4.6.1 en 4.6.4 van de rol van [naam team] in de relatie tussen appellante en [naam team] aan de ene en tussen de cliënt en [naam team] aan de andere kant volgt dat die aanzienlijk verder ging dan de in de voorwaarden en richtlijnen aangeduide rol van bemiddelaar tussen cliënte en alphahulp. Hoewel dat is vermeld in de alphaovereenkomsten, is van een reële uitoefening van werkgeverschap door de cliënten geen sprake geweest. Dat een cliënt met appellante eenmalig of wekelijks besproken heeft aan welke huishoudelijke taken appellante de beschikbare tijd zou besteden, maakt, mede gelet op de door de gemeente in het kader van de WMO afgegeven indicatie en de gegeven omvang van de prestatie HV-1, niet dat alleen daaruit voortvloeit dat de cliënt een zodanige verantwoordelijkheid heeft voor de organisatie van het werk van de alphahulp dat hij als haar werkgever is aan te merken. Het werkgeverschap ten aanzien van de alpha-uren heeft, net zoals dat het geval is geweest ten aanzien van de zorguren, bij [naam team] berust. Dat in de alphaovereenkomsten is opgenomen dat de cliënten werkgever zijn en - in het spiegelbeeld daarvan - in de voorwaarden en richtlijnen dat [naam team] geen werkgeversrol zal vervullen, doet niet eraan af dat uit al hetgeen partijen aan afspraken over en weer hebben gemaakt hun bedoeling blijkt dat [naam team] de bij het zijn van werkgever passende regie over de werkzaamheden van appellante als alphahulp heeft gevoerd.
4.8.De conclusie is dat appellante de alpha-uren tot en met 31 december 2008 heeft gewerkt niet op basis van verschillende arbeidsovereenkomsten met de cliënten, maar op basis van een arbeidsovereenkomst met [naam team]. Er is sprake geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking waarin appellante aangemerkt moest worden als werknemer in de zin van artikel 3, eerste lid, van de WW.