In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die eerder een uitkering op grond van de WAO ontving en later een WIA-uitkering aanvroeg. Appellant, die in het verleden werkzaam was bij Postbank/ING, heeft zich opnieuw ziek gemeld in 2007 en zijn arbeidsovereenkomst is in 2009 beëindigd. Het Uwv had in 2011 vastgesteld dat appellant met ingang van 3 februari 2009 recht had op een loongerelateerde uitkering, maar appellant was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en het gehanteerde maatmanloon.
De rechtbank Arnhem had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen niet adequaat zijn. De Raad heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingebracht die de eerdere beoordelingen zouden ondermijnen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies passend waren binnen de vastgestelde beperkingen.
Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat de wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage geen effect had op de indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse en dat het Uwv terecht het maatmanloon had vastgesteld. De Raad heeft ook geoordeeld dat er aanleiding was voor schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, en heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven in stand.