ECLI:NL:CRVB:2013:2718

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2013
Publicatiedatum
6 december 2013
Zaaknummer
12-1930 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en maatmanloon in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die eerder een uitkering op grond van de WAO ontving en later een WIA-uitkering aanvroeg. Appellant, die in het verleden werkzaam was bij Postbank/ING, heeft zich opnieuw ziek gemeld in 2007 en zijn arbeidsovereenkomst is in 2009 beëindigd. Het Uwv had in 2011 vastgesteld dat appellant met ingang van 3 februari 2009 recht had op een loongerelateerde uitkering, maar appellant was het niet eens met de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en het gehanteerde maatmanloon.

De rechtbank Arnhem had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij volledig arbeidsongeschikt is en dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen niet adequaat zijn. De Raad heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingebracht die de eerdere beoordelingen zouden ondermijnen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies passend waren binnen de vastgestelde beperkingen.

Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat de wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage geen effect had op de indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse en dat het Uwv terecht het maatmanloon had vastgesteld. De Raad heeft ook geoordeeld dat er aanleiding was voor schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, en heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven in stand.

Uitspraak

12/1930 WIA
Datum uitspraak: 4 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
23 februari 2012, 11/2463 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.G. Voets, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Voets. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.M.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is werkzaam geweest bij Postbank/ING, laatstelijk in de functie van medewerker correspondentie. Na ziekmelding in 2001 vanwege onder andere cardiale problemen heeft hij van 8 februari 2002 tot 17 mei 2005 uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen. Appellant heeft vervolgens zijn werkzaamheden hervat.
1.2. Op 6 februari 2007 is appellant opnieuw ziek gemeld vanwege structurele ontstekingen in het rechterbeen, hypertensie, hart- en longklachten. Zijn arbeidsovereenkomst is met ingang van 1 juni 2009 beëindigd.
1.3. Het besluit van 20 januari 2010, waarbij het besluit van 28 augustus 2009 tot weigering van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) in bezwaar was gehandhaafd, is bij uitspraak van de rechtbank van 25 november 2010, 10/811, vernietigd. Bij het thans bestreden besluit van 17 mei 2011 is het bezwaar tegen het besluit van 28 augustus 2009 gegrond verklaard en is vastgesteld dat appellant met ingang van
3 februari 2009 in aanmerking komt voor een loongerelateerde uitkering (LGU) tot en met
2 februari 2012. Daarbij is vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid ruim 39% bedraagt en is het dagloon bepaald op € 152,90.
2.1. Appellant heeft zich in beroep gekeerd tegen de door het Uwv gehanteerde mate van arbeidsongeschiktheid. Volgens appellant is hij volledig arbeidsongeschikt. Hij is niet in staat de geduide functies te verrichten. Daarnaast heeft hij zich verzet tegen het gehanteerde maatmanloon en het berekende dagloon.
2.2. Naar aanleiding van hetgeen in beroep is aangevoerd, heeft de bezwaararbeidsdeskundige in haar rapport van 11 januari 2012 de voor de berekening van het maatmanloon gehanteerde bedragen toegelicht en het arbeidsongeschiktheidspercentage nader berekend op 48,17. Dat percentage is bij rapport van 19 januari 2012 gecorrigeerd naar 44,80.
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat appellant door een verzekeringsarts is onderzocht die beperkingen heeft vastgesteld vanwege beenklachten, status na myocardinfarct, astmatische bronchitis en hypertensie. De beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De bezwaarverzekeringsarts heeft zich verenigd met de opgestelde FML en geconcludeerd dat er geen reden is voor een urenbeperking. Voorts is informatie ontvangen van de huisarts en de longarts. De rechtbank heeft op basis van het verrichte onderzoek geconcludeerd dat inzichtelijk is gemotiveerd hoe het Uwv tot de vastgestelde beperkingen is gekomen. Uit de gegevens van de huisarts heeft de rechtbank niet kunnen afleiden dat verdergaande beperkingen voor appellant zouden gelden en zij is tot de slotsom gekomen dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de (bezwaar)arbeidsdeskundigen voldoende hebben gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. De rechtbank heeft met betrekking tot het maatmanloon geoordeeld dat het Uwv op juiste gronden de restitutie premie WAO-hiaat buiten aanmerking heeft gelaten zodat het maatmanloon en de mate van arbeidsongeschiktheid in het rapport van 19 januari 2012 juist zijn berekend.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant zich opnieuw op het standpunt gesteld dat hij 80 tot 100% arbeidsongeschikt is en aan zijn beperkingen per 3 februari 2009 te weinig aandacht is besteed, met name met betrekking tot zitten, staan en lopen vanwege zijn beenklachten; ook zou een urenbeperking moeten worden aangenomen. Subsidiair meent hij dat een onafhankelijk deskundige moet worden benoemd. Gelet op zijn verdergaande beperkingen ten aanzien van zitten, zijn de geselecteerde functies van wikkelaar en archief/bibliotheekmedewerker niet passend. Datzelfde geldt vanwege de vereiste urenbeperking. Appellant meent voorts dat bij de nadere vaststelling van het maatmanloon ten onrechte ten nadele van hem is afgeweken van de eerdere berekening, hetgeen eveneens gevolgen heeft voor het gehanteerde dagloon.
4.2.
Het Uwv heeft naar aanleiding van het hoger beroep gewezen op de verzekeringsgeneeskundige rapporten van 23 juni 2009, 6 januari 2010 en 15 februari 2011, waaruit blijkt dat alle door appellant genoemde klachten en beperkingen in de beoordeling zijn betrokken en op zijn kritiek op de FML van 24 juni 2009 is ingegaan. Appellant heeft geen nieuwe medische gegevens in geding gebracht. Het Uwv acht de geduide functies, uitgaande van de juistheid van de FML, passend. Met betrekking tot het bezwaar van appellant tegen het gehanteerde maatmanloon stelt het Uwv zich allereerst op het standpunt dat de verlaging van het maatmanloon geen gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering per datum in geding, maar mogelijk eerst bij de uitkering na afloop van de LGU. Voorts acht het Uwv zich bevoegd om op het vastgestelde maatmanloon terug te komen omdat appellant feitelijk een lager jaarinkomen had. Het Uwv meent dat de restituties van de premie voor de WAO-hiaatverzekering terecht niet zijn meegenomen in het maatmanloon, omdat in het refertejaar geen premie voor deze verzekering is betaald en meent voorts dat het dagloon is vastgesteld in overeenstemming met het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen.
5.1.
De Raad komt met betrekking tot de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit tot dezelfde beoordeling als de rechtbank en onderschrijft de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. In hoger beroep zijn geen medische gegevens ingebracht die tot de conclusie zouden moeten leiden dat de beperkingen zijn onderschat. Aan de ter zitting van de Raad geschetste verergering van de klachten, waaraan, zo is gemeld, nog geen duidelijke medische conclusies zijn verbonden, kan geen betekenis worden toegekend voor de thans in geding zijnde datum van 3 februari 2009. De Raad ziet dan ook evenmin als de rechtbank aanleiding om een deskundige te benoemen.
5.2.
De gronden in hoger beroep met betrekking tot de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies vinden hun basis uitsluitend in het standpunt van appellant dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Nu de Raad zich verenigt met de medische grondslag van het bestreden besluit moeten deze gronden worden verworpen. Daarbij wordt verwezen naar het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van
2 november 2011, waarin met verwijzing naar de ingewonnen informatie bij de arbeidsdeskundig analisten overtuigend is gemotiveerd dat de belasting van de functies binnen de vastgestelde beperkingen blijft.
5.3.
Met betrekking tot het gehanteerde maatmanloon is in de arbeidskundige rapporten van
11
en 19 januari 2012 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke gegevens als grondslag hebben gediend voor de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage. Voorts heeft het Uwv terecht gesteld dat de wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage (eerst 39, daarna 48 en uiteindelijk 44) geen effect heeft op de indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 80%. Reeds op die grond kan van de door appellant gestelde reformatio in peius geen sprake zijn.
5.4.
Onder verwijzing naar de in 5.3 genoemde arbeidskundige rapporten is de Raad voorts van oordeel dat er geen aanleiding is het gehanteerde dagloon voor onjuist te houden. Voor wat betreft het ter zitting van de Raad opgeworpen bezwaar dat een bedrag wegens het 13e maandloon ten onrechte van het in het refertejaar in aanmerking te nemen loon wordt afgetrokken, wordt overwogen dat voldoende duidelijk blijkt dat aanvankelijk per abuis twee maal een 13e maand in de berekening is betrokken.
6.1.
Appellant heeft ter zitting verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ter zitting van de Raad heeft het Uwv erkend dat de redelijke termijn is overschreden en dat dit aan haar is toe te rekenen. De overschrijding bedraagt minder dan een half jaar. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 26 januari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009) is, in beginsel, een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden. De Raad zal de schadevergoeding vaststellen op het door appellant gevorderde bedrag van € 500,-.
6.2.
Gelet op hetgeen in 6.1 is overwogen, is er aanleiding de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit te vernietigen onder gegrondverklaring van het beroep. Voorts is er aanleiding, gelet op hetgeen in 5.1 tot en met 5.4 is overwogen, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand te laten. Het Uwv zal worden veroordeeld in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 944,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 17 mei 2011 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellant van de schade tot een bedrag van € 500,-;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van
€ 944,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 115,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M.P. Ketting

EW