ECLI:NL:CRVB:2013:1808
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van persoonsgebonden budget (pgb) voor huishoudelijke hulp
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die al jaren een persoonsgebonden budget (pgb) ontving voor hulp bij de huishouding, had geen zorgovereenkomst en geen facturen of andere betalingsbewijzen overgelegd waaruit bleek waarvoor het pgb in 2009 was gebruikt. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had daarom besloten om de toekenning van het pgb voor 2009 in te trekken en het betaalde bedrag van € 2.715,- terug te vorderen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het college bevoegd was om de toekenning in te trekken omdat appellante niet aan haar verantwoordingsplicht had voldaan.
De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat zij in financiële nood was geraakt door de intrekking en terugvordering van het pgb. De Raad wees erop dat appellante tijdig was gewezen op haar verantwoordingsplicht en dat zij geen nieuwe gezichtspunten had aangevoerd in hoger beroep die aanleiding gaven voor een ander oordeel. De Raad benadrukte het belang van een correcte besteding van gemeenschapsgelden en de noodzaak voor pgb-houders om aan hun verplichtingen te voldoen.
De uitspraak werd gedaan door H.J. de Mooij, met I.J. Penning als griffier. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.