In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De appellante, een oproepkracht, had zich ziekgemeld op 20 september 2010 en verzocht om een Ziektewet (ZW) uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar echter niet in aanmerking gebracht voor deze uitkering, omdat zij volgens het Uwv meer dan drie keer was opgeroepen zonder onderbrekingen van meer dan drie maanden, wat volgens hen leidde tot een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De rechtbank onderschreef het standpunt van het Uwv en verklaarde het beroep van appellante ongegrond.
In hoger beroep stelde appellante dat de status van de overeenkomst bepalend was en dat deze een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd betrof, die van rechtswege afliep. De Raad oordeelde dat de overeenkomst inderdaad een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd was, waarbij de omvang van de werkzaamheden telkens afzonderlijk moest worden bepaald. De Raad concludeerde dat appellante op het moment van haar ziekmelding nog in dienst was van de werkgever, waardoor de werkgever op grond van artikel 7:629, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek verplicht was om haar loon door te betalen tot de beëindigingsdatum van de overeenkomst op 21 april 2011.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond. Het bestreden besluit van het Uwv werd vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit werden in stand gelaten. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.416,- bedroegen, en moest het Uwv het griffierecht van € 156,- vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om de verplichtingen uit arbeidsovereenkomsten correct na te komen, vooral in situaties van ziekte.