ECLI:NL:CRVB:2013:2582
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet en termijnoverschrijding bij definitieve jaarafrekening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Assen. De appellant, woonachtig in Zweden, had bezwaar gemaakt tegen de definitieve jaarafrekening van de buitenlandbijdrage die door het College voor Zorgverzekeringen (Cvz) was vastgesteld. De jaarafrekening betrof een bedrag van € 2.250,85 voor het jaar 2006. Het Cvz had eerder het bezwaar van de appellant wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard, maar trok deze beslissing later in en verklaarde de bezwaren alsnog ongegrond.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het Cvz afgewezen, met de overweging dat de termijn van zes maanden, zoals opgenomen in artikel 6.3.3 van de Regeling zorgverzekering, geen verval- of verjaringstermijn is. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van deze termijn niet betekende dat het Cvz geen definitieve jaarafrekening meer mocht vaststellen. De appellant had in hoger beroep aangevoerd dat de beslissing te laat aan hem bekend was gemaakt en dat de beslissing op bezwaar te laat was genomen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de termijnoverschrijding niet van zodanige aard was dat de appellant hierdoor in zijn rechten was geschaad. De Raad stelde vast dat de appellant redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de definitieve vaststelling van de jaarafrekening en dat hij geen nadeel had ondervonden van de termijnoverschrijding, aangezien het Cvz had afgezien van het in rekening brengen van wettelijke rente. De Raad concludeerde dat de procedure in drie instanties niet langer dan vier jaar had geduurd, wat binnen de redelijke termijn valt. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.