ECLI:NL:CRVB:2013:2511
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewet-uitkering na herbeoordeling geschiktheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant, die als logistiek medewerker werkzaam was. Appellant is op 29 september 2010 uitgevallen wegens rugklachten en heeft vanaf 30 november 2010 een Ziektewet-uitkering ontvangen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 26 juli 2011 besloten om de uitkering per 1 augustus 2011 te beëindigen, omdat appellant weer geschikt werd geacht voor zijn laatst verrichte werk. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft in haar uitspraak van 9 augustus 2012 het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij het verzekeringsgeneeskundige onderzoek niet onzorgvuldig of onjuist heeft geacht.
In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere gronden herhaald en betoogd dat het Uwv zijn belastbaarheid heeft overschat. Hij stelt dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij weer arbeidsgeschikt wordt geacht, ondanks een ongewijzigde medische situatie. De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het Uwv niet heeft kunnen reageren op nadere medische stukken die appellant kort voor de zitting heeft ingediend, en deze stukken buiten beschouwing gelaten. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en concludeert dat de beroepsgronden van appellant niet slagen. De brief van de huisarts van 30 maart 2012 bevat geen nieuwe informatie die aanleiding geeft om te twijfelen aan het oordeel van het Uwv.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 13 november 2013.