ECLI:NL:CRVB:2013:2511

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
20 november 2013
Zaaknummer
12-5228 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na herbeoordeling geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant, die als logistiek medewerker werkzaam was. Appellant is op 29 september 2010 uitgevallen wegens rugklachten en heeft vanaf 30 november 2010 een Ziektewet-uitkering ontvangen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 26 juli 2011 besloten om de uitkering per 1 augustus 2011 te beëindigen, omdat appellant weer geschikt werd geacht voor zijn laatst verrichte werk. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft in haar uitspraak van 9 augustus 2012 het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij het verzekeringsgeneeskundige onderzoek niet onzorgvuldig of onjuist heeft geacht.

In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere gronden herhaald en betoogd dat het Uwv zijn belastbaarheid heeft overschat. Hij stelt dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij weer arbeidsgeschikt wordt geacht, ondanks een ongewijzigde medische situatie. De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het Uwv niet heeft kunnen reageren op nadere medische stukken die appellant kort voor de zitting heeft ingediend, en deze stukken buiten beschouwing gelaten. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en concludeert dat de beroepsgronden van appellant niet slagen. De brief van de huisarts van 30 maart 2012 bevat geen nieuwe informatie die aanleiding geeft om te twijfelen aan het oordeel van het Uwv.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 13 november 2013.

Uitspraak

12/5228 ZW
Datum uitspraak: 13 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
9 augustus 2012, 11/5448 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.H. van Akenborgh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Akenborgh. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als logistiek medewerker. Op
29 september 2010 is hij uitgevallen wegens rugklachten. Met ingang van 30 november 2010 is het dienstverband van appellant beëindigd. Met ingang van deze datum is appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij besluit van 26 juli 2011 is de
ZW-uitkering van appellant met ingang van 1 augustus 2011 beëindigd omdat appellant per die datum weer geschikt wordt geacht voor zijn laatst verrichte werk als logistiek medewerker.
1.2. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 4 november 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van
26 juli 2011 gehandhaafd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen reden gezien om het verzekeringsgeneeskundige onderzoek voor onzorgvuldig of onjuist te houden of om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft in haar uitspraak aandacht besteed aan de door appellant in beroep overgelegde medische informatie.
3.
In hoger beroep heeft appellant zijn in beroep aangevoerde gronden herhaald. Deze komen erop neer dat het Uwv zijn belastbaarheid heeft overschat. Volgens appellant heeft het Uwv onvoldoende gemotiveerd waarom hij bij een ongewijzigde medische situatie per de datum in geding weer arbeidsgeschikt wordt geacht. Ook is niet duidelijk hoe de bezwaarverzekeringsarts de uiteenlopende bevindingen van de behandelend neurologen heeft gewaardeerd. De door appellant in beroep overgelegde informatie van de huisarts van
30 maart 2012 geeft aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van het Uwv over de belastbaarheid van appellant.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Dit voorschrift beoogt, als voortvloeiend uit de eisen van een goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor, onder meer de wederpartij te beschermen tegen ontijdig aan het dossier toegevoegde stukken waarop die partij niet is voorbereid en waarop niet adequaat kan worden gereageerd. Omdat het Uwv niet heeft kunnen reageren op de nadere medische stukken, die appellant bij faxbericht van 1 oktober 2013 heeft ingezonden, en omdat niet valt in te zien waarom appellant deze stukken niet eerder heeft kunnen inbrengen, worden deze stukken buiten beschouwing gelaten.
4.2.
Voor het toepasselijke wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 3 van de aangevallen uitspraak. Tussen partijen is niet in geschil dat het Uwv terecht als maatstaf arbeid de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid, bij een soortgelijke werkgever, heeft aangemerkt.
4.3.
Bij de herhaling van zijn beroepsgronden heeft appellant geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten opgeworpen. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en heeft overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat de brief van de huisarts van 30 maart 2012 geen nieuwe medische informatie bevat en daarom geen aanleiding geeft om te twijfelen aan het medische oordeel van het Uwv.
4.4.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en M. Greebe en
R.P.Th. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) J.C. Hoogendoorn

QH