ECLI:NL:CRVB:2013:2484
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van AOW-uitkering op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De appellant, die sinds 1 oktober 2001 een ouderdomspensioen ontving op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor ongehuwden, heeft hoger beroep ingesteld tegen de herziening van zijn AOW-uitkering door de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De Svb had op basis van een onderzoek, dat was gestart na een anonieme tip, geconcludeerd dat de appellant en zijn partner, T. [J.], sinds 1 april 2006 een gezamenlijke huishouding voerden. Dit leidde tot de herziening van de AOW-uitkering naar dat voor gehuwden, met terugwerkende kracht tot 1 april 2006.
De Raad heeft vastgesteld dat de Svb terecht heeft geoordeeld dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De appellant en [J.] hadden beiden verklaard dat zij vanaf maart 2006 samenwoonden en dat zij acht maanden per jaar in Spanje verbleven en vier maanden in Nederland. De Raad heeft de onderzoeksbevindingen van de Svb als toereikend beschouwd en heeft geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die de ondertekening van het gespreksverslag en het formulier over de woonsituatie in twijfel trokken.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van de appellant afgewezen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.