ECLI:NL:CRVB:2013:2484

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2013
Publicatiedatum
19 november 2013
Zaaknummer
12-2400 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-uitkering op basis van gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De appellant, die sinds 1 oktober 2001 een ouderdomspensioen ontving op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor ongehuwden, heeft hoger beroep ingesteld tegen de herziening van zijn AOW-uitkering door de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De Svb had op basis van een onderzoek, dat was gestart na een anonieme tip, geconcludeerd dat de appellant en zijn partner, T. [J.], sinds 1 april 2006 een gezamenlijke huishouding voerden. Dit leidde tot de herziening van de AOW-uitkering naar dat voor gehuwden, met terugwerkende kracht tot 1 april 2006.

De Raad heeft vastgesteld dat de Svb terecht heeft geoordeeld dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De appellant en [J.] hadden beiden verklaard dat zij vanaf maart 2006 samenwoonden en dat zij acht maanden per jaar in Spanje verbleven en vier maanden in Nederland. De Raad heeft de onderzoeksbevindingen van de Svb als toereikend beschouwd en heeft geoordeeld dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die de ondertekening van het gespreksverslag en het formulier over de woonsituatie in twijfel trokken.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van de appellant afgewezen. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

12/2400 AOW en 12/2401 AOW
Datum uitspraak: 19 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 13 maart 2012, 11/3672 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2013. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.F.M. Vonk.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt vanaf 1 oktober 2001 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene ouderdomswet (ouderdomspensioen) voor een ongehuwde.
1.2.
Naar aanleiding van een anonieme tip van 8 april 2009 dat appellant in Spanje op hetzelfde adres woont als T. [J.] ([J.]) heeft de Svb een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van het aan appellant verstrekte ouderdomspensioen en de aan [J.] verstrekte uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet en het aan haar sinds 1 febuari 2010 betaalde ouderdomspensioen. Appellant stond ingeschreven op het adres [adres 1] te [plaatsnaam] in Spanje, waar hij in het appartement [naam appartement] stond geregistreerd op nummer [nr. A]. [J.] stond ingeschreven op het adres [adres 2] te [woonplaats]. [J.] had ook een appartement in het [naam appartement] en wel op nummer [nr. B]. In het kader van het door de Svb ingestelde onderzoek hebben twee medewerkers van de Svb op
25 november 2010 een huisbezoek afgelegd op het adres van appellant in Spanje waar appellant en [J.] beiden zijn aangetroffen. Tijdens het huisbezoek is met appellant en [J.] gesproken over hun woon- en leefsituatie. Van dit gesprek is een verslag opgemaakt. Voorts is een formulier omtrent de woonsituatie ingevuld. Zowel het gespreksverslag als het formulier omtrent de woonsituatie zijn door appellant en [J.] ondertekend. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een handhavingsrapportage van 9 december 2010.
1.3.
De resultaten van het onderzoek zijn voor de Svb aanleiding geweest om bij besluit van
1 juli 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 augustus 2011 (bestreden besluit), het ouderdomspensioen van appellant met ingang van 1 april 2006 te herzien naar dat voor een gehuwde. Hieraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellant en [J.] sinds 1 april 2006 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft in hoger beroep, evenals in beroep, aangevoerd dat hij en [J.] pas sinds 1 juni 2011 samenwonen. Daarnaast heeft de controleur van de Svb het formulier onjuist ingevuld. Dit formulier is niet met hen doorgenomen en appellant en [J.] hebben ook niet de kans gekregen om het door te lezen. Op 17 december 2010 en 18 juni 2011 is hiertegen reeds schriftelijk bezwaar gemaakt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 1, vierde lid, van de AOW is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.2.
Het aanhouden van afzonderlijke adressen hoeft niet aan het hebben van hoofdverblijf in dezelfde woning in de weg te staan. In dat geval zal aannemelijk moeten zijn dat desondanks een feitelijke situatie van samenwoning bestaat doordat slechts een van beide ter beschikking staande woningen wordt gebruikt dan wel doordat op een andere wijze zodanig gebruik van de woningen wordt gemaakt dat in feite van samenwonen moet worden gesproken.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag bieden voor de conclusie van de Svb dat appellant en [J.] vanaf 1 april 2006 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Daarbij komt in het bijzonder betekenis toe aan wat appellant en [J.] tijdens het huisbezoek tegenover de rapporteurs hebben verklaard en aan het formulier betreffende hun woonsituatie dat zij beiden hebben ondertekend. Appellant en [J.] hebben hierbij onder andere verklaard dat zij vanaf maart 2006 samenwonen en dat zij acht maanden per jaar in Spanje verblijven en vier maanden in Nederland. Als zij in Nederland zijn dan verblijven zij gezamenlijk in de woning van [J.] in [woonplaats] en als zij in Spanje zijn, dan verblijven zij gezamenlijk in de woning van appellant. Hieruit volgt dat aan het eerste criterium voor het voeren van een gezamenlijke huishouding, het hebben van hoofdverblijf in dezelfde woning, is voldaan. Het feit dat appellant pas sinds
1 juni 2011 staat ingeschreven op het adres van [J.] in [woonplaats] en sindsdien tevens sprake is van een samenlevingscontract doet hieraan niet af, omdat dit geen afbreuk doet aan wat appellant en [J.] hebben verklaard over de feitelijke woonsituatie vanaf 1 maart 2006.
4.4.
Voorts blijkt uit het door appellant en [J.] ondertekende formulier omtrent hun woonsituatie dat ook aan het tweede criterium van een gezamenlijke huishouding, dat van de wederzijdse zorg, is voldaan. Daaruit blijkt onder meer dat zij gezamenlijk de boodschappen doen en die samen betalen, dat [J.] voor appellant kookt en dat zij gezamenlijk eten. Daarnaast worden de woonlasten van de woning in Nederland door [J.] betaald en die van de woning in Spanje door appellant betaald en is [J.] gemachtigd voor de bankrekening van appellant.
4.5.
Volgens vaste rechtspraak (CRvB 20 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009: BK1252) mag, ook indien later van een afgelegde verklaring wordt teruggekomen, in het algemeen worden uitgegaan van de juistheid van de aanvankelijk tegenover een sociaal rechercheur of een handhavingsspecialist afgelegde en vervolgens door de betrokkene ondertekende verklaring, tenzij er zodanige bijzonderheden zijn geweest dat op dit algemene uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt.
4.6.
Anders dan appellant heeft betoogd, bestaat geen aanleiding hem niet te houden aan het door [J.] en hem ondertekende gespreksverslag en het formulier omtrent de woonsituatie. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich zodanig bijzondere omstandigheden voordoen dat op het hiervoor in 4.5 geformuleerde uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. Het gespreksverslag en het tijdens het gesprek ingevulde formulier zijn door appellant en [J.] beiden (zonder voorbehoud) per bladzijde ondertekend. Bovendien heeft appellant tijdens de op 27 juli 2011 gehouden hoorzitting, nadat de inhoud van dit formulier nogmaals aan hem is voorgehouden, de juistheid hiervan niet betwist.
4.7.
Uit wat is overwogen in 4.3 tot en met 4.6 volgt dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant en [J.] sinds 1 april 2006 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd en dat appellant dit in strijd met de op hem rustende inlichtingenverplichting niet heeft gemeld.
4.8.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en Y.J. Klik en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2013.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) O.P.L. Hovens
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.
sg