ECLI:NL:CRVB:2013:2463

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
15 november 2013
Zaaknummer
12-3830 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op opgewekt vertrouwen inzake premie vrijwillige verzekering ZW

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. De appellant, die vrijwillig verzekerd was ingevolge de Ziektewet (ZW), had een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel met betrekking tot de verschuldigde premie voor de vrijwillige verzekering ZW. De Raad oordeelde dat het beroep op opgewekt vertrouwen gehonoreerd wordt voor de premie tot en met april 2011, omdat de appellant brieven en premienotaspecificaties had ontvangen waarin stond dat hij geen premie verschuldigd was. Echter, voor de maanden mei en juni 2011 werd het beroep op vertrouwen niet gehonoreerd, aangezien de appellant erkende geen communicatie van het Uwv te hebben ontvangen die hem vrijstelde van premiebetaling. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, waarbij de verschuldigde premie voor de vrijwillige verzekering ZW werd vastgesteld op € 486,54 voor de periode van 1 mei 2011 tot en met 30 juni 2011. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.461,60 bedroegen.

Uitspraak

12/3830 ZW
Datum uitspraak: 13 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
20 juni 2012, 11/1775 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Faber-Speksnijder hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2013. Appellant en
mr. Faber-Speksnijder zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H.B. Heij.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, die voor 40 uur per week werkzaam was als zelfstandig standbouwer en vrijwillig verzekerd was ingevolge de Ziektewet (ZW), heeft van 5 november 2007 tot
2 november 2009 ziekengeld ontvangen.
1.2. Per 1 december 2009 heeft appellant zich opnieuw ziek gemeld en heeft hij wederom ziekengeld ontvangen. Bij besluit van 23 maart 2010 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij vanaf 28 december 2009 geen recht heeft op ziekengeld, omdat hij op 2 november 2009 over de maximum termijn ziekengeld heeft ontvangen en hij vanaf 5 november 2007 doorlopend arbeidsongeschikt wordt geacht. Bij besluit van 21 juni 2010 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 maart 2010 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 24 december 2010 heeft de rechtbank Roermond het beroep van appellant tegen het besluit van 21 juni 2010 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 december 2012
(LJN BY7791) heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Roermond van 24 december 2010 bevestigd.
1.3. Bij brief van 17 december 2010 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat uit de administratie is gebleken dat hij vanaf 1 november 2009 geen ZW-uitkering meer ontvangt, en dat hij vanaf die datum premie verschuldigd is als hij de vrijwillige verzekering ZW wil voortzetten. Het Uwv heeft appellant in de gelegenheid gesteld de vrijwillige verzekering op te zeggen via een wijzigingsformulier. Na ontvangst van deze brief heeft appellant telefonisch contact gehad met een medewerker van het Uwv, die hem het bij de brief van 17 december 2010 ontbrekende wijzigingsformulier alsnog via de fax heeft toegezonden. Appellant heeft het wijzigingsformulier niet teruggezonden.
1.4. Bij brief van 12 april 2011 heeft het Uwv appellant nogmaals in de gelegenheid gesteld de vrijwillige verzekering ZW te beëindigen. Daarbij heeft het Uwv appellant meegedeeld dat als hij niet binnen twee weken reageert, het Uwv aanneemt dat hij de vrijwillige verzekering wenst voort te zetten en dat het Uwv dan ook weer premie in rekening zal brengen vanaf 1 november 2009. Appellant heeft niet gereageerd.
1.5. Het Uwv heeft de vrijwillige verzekering ZW van appellant per 1 juli 2011 beëindigd, omdat appellant per die datum verplicht verzekerd is geworden ingevolge de ZW.
1.6. Op 30 juni 2011 heeft het Uwv appellant een premienotaspecificatie toegezonden ter hoogte van € 3.812,25. Deze nota heeft betrekking op de tot en met juni 2011 verschuldigde premie vrijwillige verzekering ZW. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit van
30 juni 2011. Bij besluit van 16 november 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv, voor zover hier van belang, het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant primair betoogd dat sprake is geweest van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de vrijwillige verzekering met terugwerkende kracht tot
1 december 2009 beëindigd had moeten worden, omdat het Uwv vanaf die datum geen enkel risico heeft gelopen. Appellant heeft subsidiair betoogd dat hij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat hij geen premie vrijwillige verzekering ZW verschuldigd was, omdat hij vanaf 1 december 2009 ziek was en tot en met april 2011 maandelijks nota’s heeft ontvangen van het Uwv waarop stond vermeld dat hij geen premie verschuldigd was.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter zitting van de Raad heeft appellant te kennen gegeven dat hij zijn primaire standpunt niet langer handhaaft. In hoger beroep is dus uitsluitend in geschil de vraag of appellant er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat hij vanaf 1 december 2009 geen premie vrijwillige verzekering ZW verschuldigd was.
4.2.
Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens vaste rechtspraak van de Raad
(zie bijvoorbeeld CRvB 15 mei 2013, LJN CA0181) alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
4.3.
Appellant heeft zijn beroep op het vertrouwensbeginsel onderbouwd met een brief van
14 april 2011 van het Uwv en een daarbij behorende premienotaspecificatie. Appellant heeft gesteld, en het Uwv heeft niet betwist, dat hij brieven en notaspecificaties met een vergelijkbare inhoud vanaf 1 januari 2010 maandelijks van het Uwv ontving.
In de brief van 14 april 2011 is, voor zover hier van belang, vermeld:
“U ontvangt bijgaand de notaspecificatie premies vrijwillige verzekering tot en met april 2011. Over genoemde periodes bent u per saldo geen premie verschuldigd.

WANNEER HOEFT U GEEN PREMIE TE BETALEN?

Als u ziek of arbeidsongeschikt bent hoeft u geen premie te betalen voor uw Ziektewet-, WAO- of WIA-verzekering. Op de nota kunt u dit zien in de kolom T. Als hier een ‘P’ staat, moet u premie betalen. Staat hier een ‘V’, dan bent u vrijgesteld van premiebetaling. U krijgt vrijstelling van Ziektewet-premie vanaf de eerste volle werkweek waarover u een Ziektewet-uitkering ontvangt.”
In de bij de brief van 14 april 2011 behorende premienotaspecificatie staat in de kolom T een ‘V’ vermeld, en wordt een saldo van € 0,00 vermeld.
4.4. Met deze tot en met april 2011 verstuurde brieven en bijbehorende premienotaspecificaties heeft het Uwv toezeggingen gedaan als bedoeld in 4.2. In de brief en de bijbehorende premienotaspecificatie staat immers uitdrukkelijk vermeld dat appellant geen premie verschuldigd is. De in dezelfde brief opgenomen zin dat recht op vrijstelling bestaat vanaf de eerste volle werkweek waarover een Ziektewet-uitkering ontvangen wordt is niet zodanig geformuleerd, dat appellant daaruit had moeten begrijpen dat de uitdrukkelijk verleende vrijstelling toch niet voor hem zou gelden. Het beroep op opgewekt vertrouwen wordt dan ook gehonoreerd voor de verschuldigde premie vrijwillige verzekering ZW tot en met april 2011.
4.5. Het beroep op opgewekt vertrouwen wordt niet gehonoreerd voor de over de maanden mei 2011 en juni 2011 verschuldigde premie vrijwillige verzekering ZW. Zoals appellant immers heeft erkend, heeft hij in de maanden mei en juni 2011 geen brieven en premienotaspecificaties ontvangen waarin werd vermeld dat geen premie verschuldigd was. Het Uwv heeft dan ook terecht de over deze maanden verschuldigde premie vrijwillige verzekering ZW bij appellant in rekening gebracht.
4.6. De rechtbank heeft hetgeen is overwogen in 4.3 tot en met 4.5 niet onderkend. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dit besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de verschuldigde premie vrijwillige verzekering ZW beperken tot de periode van 1 mei 2011 tot en met 30 juni 2011 en vaststellen op € 486,54.
5.
Er bestaat aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant, bestaande uit de kosten van aan appellant verleende rechtsbijstand, verletkosten en reiskosten.
5.1.
Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 472,- in bezwaar, € 944,- in beroep en € 944,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, op € 63,- aan verletkosten en op € 38,60,- aan reiskosten in hoger beroep, in totaal € 2.461,60.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 16 november 2011;
  • bepaalt dat de verschuldigdheid van de premie vrijwillige verzekering ZW beperkt blijft tot de periode van 1 mei 2011 tot en met 30 juni 2011;
  • stelt het over de periode van 1 mei 2011 tot en met 30 juni 2011 verschuldigde bedrag aan premie vrijwillige verzekering ZW vast op € 486,54;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 16 november 2011;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.461,60;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en M. Greebe en
R.P.Th. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) J.C. Hoogendoorn
JvC