In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. De appellant, die vrijwillig verzekerd was ingevolge de Ziektewet (ZW), had een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel met betrekking tot de verschuldigde premie voor de vrijwillige verzekering ZW. De Raad oordeelde dat het beroep op opgewekt vertrouwen gehonoreerd wordt voor de premie tot en met april 2011, omdat de appellant brieven en premienotaspecificaties had ontvangen waarin stond dat hij geen premie verschuldigd was. Echter, voor de maanden mei en juni 2011 werd het beroep op vertrouwen niet gehonoreerd, aangezien de appellant erkende geen communicatie van het Uwv te hebben ontvangen die hem vrijstelde van premiebetaling. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, waarbij de verschuldigde premie voor de vrijwillige verzekering ZW werd vastgesteld op € 486,54 voor de periode van 1 mei 2011 tot en met 30 juni 2011. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.461,60 bedroegen.