ECLI:NL:CRVB:2013:2406

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
12-5932 BESLU-S
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 maart 2012, waarin het beroep van verzoeker tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 22 september 2011 ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft in een eerdere uitspraak van 28 november 2012, 12/2478 WAO, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het onderzoek heropend om te oordelen over het verzoek van verzoeker om schadevergoeding wegens mogelijke overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft vastgesteld dat er van 23 oktober 2007 tot 21 maart 2012 meer dan vier jaar is verstreken, wat de redelijke termijn overschrijdt. De Raad heeft geoordeeld dat een deel van de vertraging niet aan verzoeker kan worden toegerekend, aangezien het Uwv aanvankelijk een ondeugdelijke medische grondslag hanteerde en de rechtbank een langere behandelingsduur had dan gerechtvaardigd.

De Staat en het Uwv hebben beide een schadevergoeding van € 500,- aan verzoeker aangeboden ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft deze voorstellen geaccepteerd en de Staat en het Uwv veroordeeld tot betaling van elk € 500,- aan verzoeker. Daarnaast zijn de proceskosten van verzoeker, begroot op € 472,-, ook voor de helft door de Staat en het Uwv te betalen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 6 november 2013.

Uitspraak

12/5932 BESLU-S, 13/1490 BESLU-S
Datum uitspraak: 6 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Staat der Nederlanden (de minister van Veiligheid en Justitie) (Staat)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 maart 2012, 11/8244. Bij die uitspraak heeft de rechtbank het beroep van verzoeker tegen een besluit van het Uwv van 22 september 2011, dat genomen is ter uitvoering van een eerdere uitspraak van de rechtbank, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 november 2012, 12/2478 WAO, heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank van 21 maart 2012 vernietigd, het beroep van verzoeker tegen het besluit van
22 september 2011 ongegrond verklaard en het onderzoek heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over het verzoek van verzoeker om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn. Tevens heeft de Raad de Staat aangemerkt als partij in die procedure.
Partijen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1. In haar uitspraak van 21 maart 2012 heeft de rechtbank geen aanleiding gezien verzoeker een vergoeding toe te kennen in verband met overschrijding van de redelijke termijn bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
1.2. In zijn uitspraak van 28 november 2012 heeft de Raad vastgesteld dat vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift op 23 oktober 2007 tot aan de datum van de uitspraak van de rechtbank van 21 maart 2012 vier jaar en bijna vijf maanden zijn verstreken. Dit is meer dan de twee jaar die in beginsel geldt voor een procedure tot en met de rechtbank.
1.3. De Raad heeft, anders dan de rechtbank, aanleiding gezien slechts een deel van de opgetreden vertraging aan verzoeker toe te rekenen. Een deel van de vertraging is veroorzaakt door het feit dat het Uwv zich bij zijn besluitvorming aanvankelijk heeft gebaseerd op een ondeugdelijke medische grondslag. Voorts geldt dat bij de rechtbank sprake is geweest van een langere behandelingsduur dan gerechtvaardigd is te achten.
2.1. Namens de Staat is het standpunt ingenomen dat ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase een bedrag van € 500,- aan verzoeker dient te worden vergoed.
2.2. Namens het Uwv is het standpunt ingenomen dat in de bestuurlijke fase de redelijke termijn met elf maanden is overschreden wat in beginsel zou moeten leiden tot een vergoeding van € 1.000,-. Nu een deel van de vertraging aan verzoeker moet worden toegerekend, acht het Uwv het redelijk om deze vergoeding te halveren.
2.3. Namens verzoeker is te kennen gegeven dat hij zich kan vinden in de standpunten van de Staat en het Uwv.
3.
Gezien hetgeen in 2.1, 2.2 en 2.3 is overwogen ziet de Raad aanleiding de Staat te veroordelen tot een vergoeding van immateriële schade aan verzoeker tot een bedrag van
€ 500,- en het Uwv te veroordelen tot vergoeding van immateriële schade aan verzoeker tot een bedrag van € 500,-.
4.
De Raad ziet aanleiding om de Staat en het Uwv te veroordelen in de proceskosten van verzoeker in deze procedure. Deze kosten worden begroot op € 472,- voor verleende rechtsbijstand, door de Staat en het Uwv elk voor de helft te betalen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt de Staat tot betaling van een schadevergoeding aan verzoeker van € 500,-;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van schadevergoeding aan verzoeker van € 500,-;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 236,-;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 236,-.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden)
(getekend) D.E.P.M. Bary

EW