ECLI:NL:CRVB:2013:2392
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstand op basis van Wajong-uitkering van inwonende zoon
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand aan appellanten, die sinds 7 februari 2006 bijstand ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 2 september 2011. De rechtbank had het beroep van appellanten tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Pentasz Mergelland ongegrond verklaard. Dit besluit was gebaseerd op de bevindingen van een onderzoek dat aantoont dat de zoon van appellanten, die een Wajong-uitkering ontvangt, bij hen inwoont en financieel in staat is bij te dragen aan de kosten van het bestaan. Appellanten betwisten deze bevindingen en stellen dat hun zoon en zijn vriendin in een caravan op hun standplaats wonen, wat volgens hen niet kan worden aangemerkt als een zelfstandige woning.
De Raad overweegt dat de caravan niet als zelfstandige woning kan worden aangemerkt, omdat essentiële voorzieningen ontbreken. De Raad bevestigt de conclusie van de rechtbank dat de zoon en zijn vriendin feitelijk hun hoofdverblijf in de woonwagen van appellanten hadden. De Raad stelt vast dat appellanten niet hebben gemeld dat hun zoon bij hen inwoont en dat dit heeft geleid tot een te hoog bedrag aan bijstand. De Raad wijst erop dat de wetgeving toestaat dat de bijstandsnorm kan worden verlaagd indien de belanghebbenden lagere kosten van bestaan hebben door het delen van kosten met anderen.
De Raad concludeert dat de zoon, ondanks zijn verslavingsproblematiek, financieel in staat was bij te dragen aan de kosten van het huishouden van appellanten. De Raad oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van de standaard verlaging van de bijstandsnorm wordt afgeweken. Het hoger beroep van appellanten wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De Raad wijst ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.