In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 9 oktober 2013, met zaaknummer 12/1630 AWBZ-T, wordt de omvang van de AWBZ-indicatie voor persoonlijke verzorging (PV) van appellante besproken. Appellante, geboren op 25 april 1979, heeft een psychiatrische aandoening en diverse lichamelijke klachten. Op 23 april 2009 heeft zij een indicatie voor zorg aangevraagd bij het CIZ, waarbij zij om persoonlijke verzorging en begeleiding vroeg. Het CIZ heeft in eerdere besluiten een indicatie gegeven voor PV, maar heeft deze later ingetrokken en vervangen door een lagere indicatie. Appellante is het niet eens met deze beslissing en stelt dat de zorgbehoefte te laag is vastgesteld.
De rechtbank Utrecht heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het CIZ niet zorgvuldig heeft gehandeld bij het vaststellen van haar zorgbehoefte. De Raad stelt vast dat het CIZ bij de berekening van de zorgbehoefte de normtijden uit de Beleidsregels niet correct heeft toegepast. De Raad oordeelt dat het medisch advies en het indicatierapport onvoldoende onderbouwing bieden voor de afwijking van de normtijden. Er is geen medisch onderzoek uitgevoerd en de indicatiesteller heeft geen informatie verkregen via een huisbezoek.
De Raad concludeert dat het bestreden besluit niet berust op zorgvuldig onderzoek en geeft het CIZ de opdracht om het gebrek in het besluit te herstellen. Dit moet gebeuren op basis van een nieuw onderzoek naar de zorgbehoefte van appellante, waarbij ook de zorg voor haren en het zalven van het lichaam betrokken moeten worden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en onderbouwde indicatiestelling in het kader van de AWBZ.