In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die geen recht had op een WIA-uitkering. De Raad oordeelde dat het verlies aan verdienvermogen van de appellant minder dan 35% bedroeg, wat volgens de wet onvoldoende is voor het verkrijgen van een uitkering. De bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv had overtuigend aangetoond dat de appellant in staat was om de functie van productiewerker industrie uit te oefenen, ondanks de door de appellant aangevoerde bezwaren over de belastbaarheid in deze functie.
De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat de belasting in de functie van productiewerker niet in strijd was met de belastbaarheid van de appellant. De bezwaararbeidsdeskundige had de relevante functies opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat het mediane loon in de geselecteerde functies een verlies aan verdienvermogen van 33,9% liet zien. Dit was onvoldoende om recht te hebben op een WIA-uitkering.
De Raad heeft ook vastgesteld dat het bestreden besluit van het Uwv in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht, maar dat het Uwv in hoger beroep alsnog met een voldoende motivering kwam. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden in stand gelaten, en het Uwv werd veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.124,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.