ECLI:NL:CRVB:2013:2312

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
12-1550 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering wegens verlies aan verdienvermogen onder de 35%

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die geen recht had op een WIA-uitkering. De Raad oordeelde dat het verlies aan verdienvermogen van de appellant minder dan 35% bedroeg, wat volgens de wet onvoldoende is voor het verkrijgen van een uitkering. De bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv had overtuigend aangetoond dat de appellant in staat was om de functie van productiewerker industrie uit te oefenen, ondanks de door de appellant aangevoerde bezwaren over de belastbaarheid in deze functie.

De Raad heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat de belasting in de functie van productiewerker niet in strijd was met de belastbaarheid van de appellant. De bezwaararbeidsdeskundige had de relevante functies opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat het mediane loon in de geselecteerde functies een verlies aan verdienvermogen van 33,9% liet zien. Dit was onvoldoende om recht te hebben op een WIA-uitkering.

De Raad heeft ook vastgesteld dat het bestreden besluit van het Uwv in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht, maar dat het Uwv in hoger beroep alsnog met een voldoende motivering kwam. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden in stand gelaten, en het Uwv werd veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.124,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/1550 WIA
Datum uitspraak: 25 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
3 februari 2012, 11/2345 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 12 april 2013 een tussenuitspraak gedaan, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7018.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv een nader onderzoek ingesteld en bij brief van 14 mei 2013 aan de Raad bericht het bestreden besluit van 9 juni 2011 te handhaven.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 21, eerste en zesde lid, van de Beroepswet, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting.

OVERWEGINGEN

1.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft een bezwaararbeidskundige van het Uwv het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem opnieuw geraadpleegd en naast de twee overgebleven functies van wikkelaar en chauffeur heftruck de functie geselecteerd van productiewerker industrie (SBC-code 111180), en ook nog twee reservefuncties. Het mediane loon (het middelste loon) in die drie functies, afgezet tegen het maatmanloon laat een verlies aan verdienvermogen zien van 33,9%. Om die reden heeft het Uwv zijn standpunt gehandhaafd dat appellant met ingang van 3 mei 2011 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2.
Appellant heeft het standpunt ingenomen dat de belasting in de functie van productiewerker industrie op het aspect horen zijn belastbaarheid te boven gaat en dat die functie te rugbelastend is als gekeken wordt naar de voorovergebogen houding waarin de werkzaamheden moeten worden verricht en rekening wordt gehouden met de belasting op het aspect reiken.
3.
In dat standpunt kan appellant niet worden gevolgd. Op overtuigende en navolgbare wijze heeft de bezwaararbeidsdeskundige gemotiveerd waarom in deze functie geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid van appellant. Kort gezegd komt het erop neer dat het aspect horen niet is opgenomen in het Resultaat functiebeoordeling, omdat het om een niet op communicatie gerichte functie gaat. Instructies worden niet gegeven tijdens het werk, maar voor aanvang van het werk en hetzelfde geldt voor het voeren van overleg. Optelling van overschrijdingen, zo daar sprake van is, is met name relevant als sprake is van energetische beperkingen en dan gaat het om de meer fysiek belastende aspecten op duwen/trekken, tillen/dragen, frequent diep buigen, traplopen, klimmen en dergelijke. Daarvan is in het geval van appellant geen sprake. De aspecten zitten en buigen laten terecht geen signalering en dus ook geen overschrijding zien. De belastingen op de aspecten gebogen en/of getordeerd actief zijn (5.6.1) en frequent reiken (4.9.0) geven een signalering. In beide gevallen gaat het om een iets hogere frequentie dan is toegestaan. De aaneengesloten duur van het gebogen actief zijn blijft ruimschoots binnen de gestelde beperking en het gaat bij dit aspect om de statische duurbelasting van de handeling in staande positie, terwijl in de functie van produktiewerker het gebogen werken gebeurt in een zittende positie. Bij het reiken is bij het overgrote deel van de reikbewegingen sprake van een geringe afstand en wordt bij de overige reikbewegingen ook niet de uiterste stand van de toegelaten reikbewegingen bereikt.
4.
In de tussenuitspraak is al overwogen dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit niet in stand kunnen worden gelaten en dat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond wordt verklaard. Gelet op de overwegingen in 1 tot en met 3 heeft het Uwv zijn standpunt dat appellant met ingang van 3 mei 2011 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat het verlies aan verdienvermogen van appellant met ingang van die datum minder dan 35% bedraagt, in hoger beroep alsnog voorzien van een voldoende draadkrachtige motivering. Om die reden worden de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand gelaten.
5.
Er bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 944,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 1.180,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 2.124,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 9 juni 2011;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.124,-;
  • bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en R.E. Bakker en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) S. Aaliouli
IvR