Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 3 februari 2012, 11/2345 (aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 april 2013
Namens appellant heeft mr. A.J. Lorié-Beugeling hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van een enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 2 november 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Lorié-Beugeling. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.
Het onderzoek ter zitting is geschorst naar aanleiding van een vraag van de Raad. Na ontvangst van het antwoord op die vraag is de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
Partijen hebben nadere stukken toegezonden en desgevraagd toestemming gegeven het onderzoek ter zitting van de Raad achterwege te laten. Gelet op de verleende toestemming heeft de Raad het onderzoek gesloten.
1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als commercieel medewerker machinebouw. Hij heeft zich op 5 mei 2009 ziek gemeld met rugklachten.
1.2. Naar aanleiding van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant op 4 februari 2011 onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv, die heeft vastgesteld dat appellant is aangewezen op rugsparend werk. De verzekeringsarts heeft de voor appellant geldende beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Uitgaande van de FML heeft een arbeidsdeskundige drie functies - wikkelaar, samensteller (Sbc-code 267050), magazijn, expeditiemedewerker (Sbc-code 111220) en bode-bezorger (Sbc-code 315140) - en een reservefunctie - chauffeur heftruck, intern transport (Sbc-code 111270) - geselecteerd en op basis daarvan een verlies aan verdienvermogen berekend van 31%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 21 februari 2011 vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA is ontstaan omdat appellant met ingang van 3 mei 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. In de bezwaarfase heeft een bezwaarverzekeringsarts appellant onderzocht en daarin aanleiding gevonden een aanvullende beperking in de FML op te nemen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft de functie van magazijn, expeditiemedewerker laten vervallen en het verlies aan verdienvermogen vastgesteld op 33,8%. Bij besluit van 9 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en daaraan ten grondslag gelegd dat een zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden, dat geen aanleiding bestaat de door bezwaarverzekeringsarts vastgelegde beperkingen voor onjuist te houden en dat appellant met inachtneming van zijn medische beperkingen in staat moet worden geacht de functies te vervullen die de arbeidsdeskundige heeft geselecteerd als voor appellant geschikte arbeidsmogelijkheden. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende heeft onderbouwd dat appellant door gebruik te maken van een sta- of zithulp langer kan staan dan in de FML is aangegeven.
3. In hoger beroep heeft appellant zich, uitvoerig gemotiveerd, op het standpunt gesteld dat hij zich niet kan verenigen met het oordeel van de rechtbank dat hij ook in staat moet worden geacht de functies van bode-bezorger en wikkelaar te verrichten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ter zitting van de Raad op 2 november 2012 heeft appellant bevestigd dat hij niet de vastgestelde FML betwist, maar wel de medische geschiktheid voor de twee in zijn beroepschrift genoemde functies.
4.2. Voor appellant geldt een beperking op het aspect horen, waarbij is toegelicht dat het gehoor voornamelijk links is afgenomen, dat een gesprek in een rustige omgeving goed lukt, maar dat appellant bij achtergrondlawaai weinig verstaat. In de functie van wikkelaar komt een kenmerkende belasting voor op het aspect horen. De wikkelaar moet een afwijkend toerental, rammel kunnen horen. In de bezwaarfase heeft de bezwaararbeidsdeskundige gesteld dat de functie wel mogelijk is voor appellant, omdat de functie van wikkelaar geen op communicatie gerichte functie is. De wikkelaar moet het verschil kunnen horen tussen een goedlopend motortje en een haperend/rammelend motortje. Appellant wordt daartoe in staat geacht. In hoger beroep heeft de bezwaarverzekeringsarts bevestigd dat appellant problemen heeft met spraakverstaan en dat dat iets anders is dan wat wordt gevraagd in de functie van wikkelaar. Het gehoor van appellant is niet zodanig afgenomen dat hij geen onderscheid kan maken tussen twee verschillende soorten signalen.
4.3. Gelet op hetgeen is weergegeven in 4.2 is de Raad van oordeel dat het standpunt van het Uwv dat de functie van wikkelaar een voor appellant passende functie is, voldoende is gemotiveerd.
4.4. Appellant is voorts beperkt op het aspect staan. Hij kan ongeveer een kwartier achtereen staan en volgens de toelichting van de verzekeringsarts is dat de maximale belasting. De functie van bode-bezorger kent op het punt staan de volgende belasting (deze belasting): “Niet dagelijks gedurende niet meer dan ongeveer 1 uur: tijdens 1 werkuur 1 maal ongeveer 30 minuten achtereen (Sortering post in vakkenkasten; roulerend). In hoger beroep heeft het Uwv gemeld dat na overleg met de arbeidsdeskundige-analist is gebleken dat deze belasting dagelijks eenmaal voorkomt.
4.5. In zijn rapportage van 1 juni 2011 heeft de bezwaararbeidsdeskundige deze belasting toelaatbaar geacht omdat het slechts incidenteel voorkomt en omdat het ook goed mogelijk is om deze werkzaamheden op een sta-zithulp uit te voeren. In zijn rapportage van 26 juli 2011 heeft de bezwaararbeidsdeskundige erkend dat zijn motivering over het slechts incidenteel voorkomen een ontoelaatbare relativering oplevert, omdat op het aspect staan de belasting van vijftien minuten aaneengesloten staan het maximaal haalbare is. De oplossing van een sta-zithulp ontlast echter de benen waardoor deze functie kan worden geselecteerd. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapportage van 25 april 2012 in reactie op het hoger beroepschrift erkend dat staan pas wordt onderbroken wanneer sprake is van substantieel andere activiteiten zoals lopen of zitten, waardoor recuperatie kan plaatsvinden. Met de sta-zithulp wordt het staan niet onderbroken. Het gebruik van de sta-zithulp heeft niet tot doel de duur van het staan te verlengen, maar is er juist op gericht de belasting van het been te reduceren. Omdat het over een meer incidentele activiteit gaat acht de bezwaararbeidsdeskundige de sta-zithulp een adequaat hulpmiddel. In de laatste rapportage van 14 november 2012 heeft de bezwaararbeidsdeskundige het standpunt ingenomen dat ook het dagelijks éénmaal voorkomen van deze belasting met behulp van de sta-zithulp kan worden ondervangen, omdat met de sta-zithulp de aaneengesloten duur van staan regelmatig kan worden onderbroken, dan wel aanmerkelijk kan worden gereduceerd.
4.6. De bezwaarverzekeringsarts gaat er blijkens zijn diverse rapportages van uit dat door het gebruik van de sta-zithulp betrokkene zitten en staan naar eigen inzicht kan afwisselen, waardor hij niet langer dan een kwartier aaneen hoeft te staan. Daarom wordt de belastbaarheid op het punt staan niet overschreden.
4.7. Zoals blijkt uit 4.5 en 4.6 zijn de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige van mening dat ook bij het dagelijks voorkomen van deze belasting, deze belasting de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. Beide functionarissen motiveren dat op een verschillende en elkaar tegensprekende manier en de motivering die de bezwaararbeidsdeskundige hanteert varieert daarbij ook nog in de tijd. Onder deze omstandigheden moet worden geconcludeerd dat het standpunt dat op het punt staan de belasting in de functie van bode-bezorger de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden niet adequaat is gemotiveerd en, gelet op de tegenstrijdigheid, ook niet meer adequaat valt te motiveren. De functie van bode-bezorger kan niet aan de schatting ten grondslag worden gelegd. Bij het wegvallen van de functie bode-bezorger resteren nog maar twee functies, zodat daarmee ook de grondslag aan het bestreden besluit is komen te ontvallen.
5. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het gaat hier om een schatting bij het einde van de wachttijd, waarbij het is toegestaan om andere, wel passende, functies te selecteren en aan de schatting ten grondslag te leggen. Het is de Raad niet bekend of er dergelijke functies zijn, zodat de Raad geen ruimte ziet voor een finale afdoening van het geschil op dit moment. De Raad zal met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv opdragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 9 juni 2011 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en E.J. Govaers en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2013.