In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de weigering van een WAO-uitkering aan betrokkene, die sinds 1991 een volledige WAO-uitkering ontving, maar in 1992 naar Marokko vertrok. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de WAO-uitkering van betrokkene in 1995 ingetrokken, wat in rechte vaststond. Betrokkene verzocht in 1998 om herziening van deze beslissing, maar zijn verzoek werd afgewezen. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat er geen toename van arbeidsongeschiktheid was, wat door de Raad werd bevestigd. De rechtbank had eerder het besluit van het Uwv vernietigd wegens onvoldoende motivering, maar de Centrale Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts zijn standpunt voldoende had onderbouwd. De Raad concludeerde dat de medische situatie van betrokkene in 1998 niet wezenlijk verschilde van die in 1995, en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat er sprake was van toegenomen beperkingen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond, maar kende wel een schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.