ECLI:NL:CRVB:2013:2250

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2013
Zaaknummer
12-2666 BBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bedrijfskapitaal en achterstallige rente in het kader van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004

In deze zaak gaat het om de terugvordering van bedrijfskapitaal en achterstallige rente die aan appellant is verstrekt op basis van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Appellant, die als enige aandeelhouder en bestuurder van zowel een holding als een besloten vennootschap fungeert, heeft bijstand aangevraagd in de vorm van een lening voor bedrijfskapitaal en levensonderhoud. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de bijstand alleen kan worden verleend aan een natuurlijke persoon en dat appellant, ondanks zijn rol binnen de vennootschappen, persoonlijk verantwoordelijk is voor de terugbetaling van de lening. De Raad stelt vast dat de lening is aangegaan tussen de burgemeester van de gemeente Hilversum en appellant in persoon, en niet met de besloten vennootschap. Dit blijkt ook uit de voorwaarden van de lening, waaronder de verplichting tot terugbetaling bij faillissement. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken terecht geoordeeld dat de bijstand niet aan de besloten vennootschap is verleend, maar aan appellant persoonlijk. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. De Centrale Raad van Beroep komt tot de conclusie dat er geen strijd is met het vertrouwensbeginsel, aangezien er geen ondubbelzinnige toezegging is gedaan door het college dat de lening aan de besloten vennootschap zou zijn verstrekt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/2666 BBZ
Datum uitspraak: 29 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 maart 2012, 11/4943 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.Y. Hofstra, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2013. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door E. Diepenbroek.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is in 2006 een werving- en selectiebureau gestart in de vorm van een besloten vennootschap, [naam besloten vennootschap] (besloten vennootschap), van welke besloten vennootschap appellant bestuurder is. Enig aandeelhouder is [naam holding] (holding), van welke vennootschap appellant tevens bestuurder en enige aandeelhouder is.
1.2.
Op 17 november 2008 heeft appellant op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) bijstand aangevraagd in de vorm van een lening voor bedrijfskapitaal en voor levensonderhoud. Bij besluit van 4 februari 2009 heeft het college aan appellant een bedrag van € 104.000,- verstrekt in de vorm van een geldlening. Ten aanzien van de verstrekte bijstand hebben appellant en de gemeente Hilversum op 10 februari 2009 een overeenkomst gesloten en op 14 april 2009 een akte van schuldbekentenis en (stille) verpanding ondertekend bij een notaris.
1.3.
Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 januari 2010 zijn zowel de besloten vennootschap als de holding in staat van faillissement verklaard. Bij besluit van 2 september 2010 heeft het college op grond van artikel 39, tweede lid, onder c, van het Bbz 2004 het bedrijfskapitaal van € 104.000,- en € 7.599,12 aan achterstallige rente van appellant teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 31 mei 2011 met kenmerk 258897 heeft het college het besluit van
2 september 2010 ingetrokken. Bij besluit van 31 mei 2011 met kenmerk[nummer] heeft het college een bedrag van € 8.280,36 ‘om niet’ aan bijstand verstrekt over het jaar 2008. Bij ongedateerd besluit met kenmerk[nummer] heeft het college een rentematiging van € 4.772,87 toegekend over het jaar 2009. Bij eveneens ongedateerd besluit met kenmerk[nummer] heeft het college een rentematiging van € 73,42 toegekend over het jaar 2010.
1.5.
Bij besluit van 7 september 2011 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de onder 1.4 genoemde besluiten ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrijfskrediet niet aan hem persoonlijk is verleend, maar aan de besloten vennootschap, zodat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
4.2.
Op grond van artikel 1, onder b, van het Bbz 2004 is een zelfstandige de belanghebbende van 18 tot 65 jaar die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande en die:
1.
voldoet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening daarvan;
2.
voldoet aan het urencriterium, bedoeld in artikel 3.6. van de Wet inkomstenbelasting 2001, en
3.
alleen of samen met degenen met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelfstandig beroep en de financiële risico’s daarvan draagt.
4.3.
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, in verbinding met artikel 2, tweede lid, van het Bbz 2004 kan aan de zelfstandige bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal worden verleend.
4.4.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit artikel 2, tweede lid, van het Bbz 2004 volgt dat bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal alleen kan worden verleend aan een zelfstandige en dat uit de definitie van een zelfstandige zoals neergelegd in artikel 1, onder b, van het Bbz 2004, waarin een leeftijd wordt genoemd, volgt dat een zelfstandige uitsluitend een natuurlijke persoon kan betreffen. Ook de Raad heeft reeds eerder overwogen (CRvB 20 oktober 2009, LJN BK1188) dat bijstand alleen door een natuurlijk persoon kan worden aangevraagd en niet door een rechtspersoon of door een onder een gemeenschappelijke naam werkend bedrijf zoals de vof. Anders dan appellant veronderstelt, is dit oordeel niet beperkt tot een onder een gemeenschappelijke naam werkend bedrijf zoals de vof. De Raad heeft daarbij de vof als voorbeeld genoemd, maar in het algemeen uitgesproken dat de bijstand alleen kan worden aangevraagd door een natuurlijk persoon en niet door een rechtspersoon, zoals hier aan de orde, of door een onder een gemeenschappelijke naam werkend bedrijf.
4.5.
Dat het bedrijfskrediet niet aan appellant persoonlijk is verleend, blijkt niet uit het besluit van 4 februari 2009, waarbij aan appellant als geadresseerde bijstand in de vorm van een geldlening voor bedrijfskapitaal is toegekend. Voor dat oordeel is van belang dat de bijstand niet alleen is bestemd voor de kosten van schuldsanering, maar ook voor levensonderhoud. Daarnaast is appellant er bij dat besluit op gewezen dat hij kan worden verplicht het bedrag van de lening direct terug te betalen indien hij failliet is of indien de rechtspersoon waarin hij het bedrijf uitoefent failliet is. Het standpunt van appellant dat het college de bijstand niet aan hem persoonlijk heeft verleend maar aan de besloten vennootschap, vindt dan ook geen steun in de feiten.
4.6.
Appellant heeft nog aangevoerd dat de bijstand voor bedrijfskapitaal niet aan hem persoonlijk is uitbetaald, maar aan de besloten vennootschap. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat de bijstand niet aan appellant is verleend en hem ten goede is gekomen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 11 oktober 2011, LJN BT7680) is immers niet de juridische constructie bepalend, maar veeleer de mate waarin de situatie in economisch opzicht overeenkomt met die behorend bij een zelfstandig beroep of bedrijf. Van belang hierbij is de mate waarin is voldaan aan de kenmerken van de zelfstandige zoals het werkzaam zijn in een eigen bedrijf of beroep, de inbreng van vermogen in dat bedrijf of beroep en de beheers- en bestuursbevoegdheid. In dit geval treedt appellant feitelijk op als zelfstandige en komt zijn situatie overeen met een zelfstandige, ook al treedt hij op namens een rechtspersoon. Appellant is enig aandeelhouder en bestuurder van de holding, die enig aandeelhouder is van de besloten vennootschap, van welke besloten vennootschap appellant bestuurder is. Anders dan appellant meent, is de overeenkomst van geldlening aangegaan tussen de burgemeester van de gemeente Hilversum en appellant in persoon, aangeduid als de schuldenaar. Aan het feit dat daarin nog is opgenomen dat hij handelt als eigenaar van en als rechtsgeldig vertegenwoordiger van de besloten vennootschap, kan gelet op de verstrengeling van appellant met de besloten vennootschap en de holding niet de door appellant daaraan toegekende betekenis worden gehecht. Dat hij als persoon de lening is aangegaan blijkt ook uit de omstandigheid dat een deel van de lening is bestemd voor levensonderhoud. Dat kan niet anders zijn bedoeld dan als een lening aan een privépersoon. Ook uit de akte van verpanding blijkt dat appellant in persoon wordt aangemerkt als schuldenaar. Dat is ook de reden dat het college de schuld niet heeft kunnen verhalen op de besloten vennootschap.
4.7.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat van strijd met het vertrouwensbeginsel geen sprake is, nu van de kant van het college geen uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging is gedaan die bij appellant de gerechtvaardigde verwachting heeft gewekt dat het bedrijfskapitaal aan de besloten vennootschap is verstrekt. Dat appellant door het college onvoldoende zou zijn gewezen op het feit dat de lening van hem persoonlijk zou kunnen worden teruggevorderd heeft appellant niet aannemelijk gemaakt.
4.8.
Het hoger beroep slaagt gelet op 4.4 tot en met 4.7 niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.J.A. Kooijman en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) O.P.L. Hovens

HD