ECLI:NL:CRVB:2013:2238

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2013
Zaaknummer
12-4090 SUWI
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking subsidie en terugvordering voorschot in het kader van de Stimuleringsregeling vacaturevervulling door werklozen

In deze zaak gaat het om de intrekking van een subsidie en de terugvordering van een voorschot dat was verstrekt aan appellante op basis van de Stimuleringsregeling vacaturevervulling door werklozen (SVWW). De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellante had een subsidie van maximaal € 620.690,- ontvangen voor de kosten van trajecten voor 135 deelnemers, waaronder de opleiding Beveiliger 2 voor 120 deelnemers. Echter, de opleiding is niet uitgevoerd, wat leidt tot de conclusie dat het projectplan niet is uitgevoerd. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de subsidie ingetrokken en de voorschotten teruggevorderd, omdat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door onjuiste informatie te verstrekken over de uitvoering van het project.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante ervoor heeft gekozen om de opleiding door een derde partij, aangeduid als N, te laten verzorgen. Het niet uitvoeren van de opleiding door N wordt aan appellante toegerekend, en de stelling dat N onjuiste informatie heeft verstrekt, komt voor rekening van appellante. De Raad oordeelt dat de minister bevoegd was om de subsidieverlening in te trekken op basis van de SVWW en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellante heeft geen zelfstandige gronden aangevoerd tegen de terugvordering van de voorschotten.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de voorwaarden verbonden aan de subsidieverlening en de verantwoordelijkheden van de subsidieontvanger.

Uitspraak

12/4090 SUWI
Datum uitspraak: 29 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
16 september 2011, 10/3659 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante]. te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellante hebben [naam 1] en [naam 2] bij de Raad van State hoger beroep ingesteld. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het beroepschrift doorgezonden naar de Raad op de grond dat niet de Afdeling maar de Raad bevoegd is van het hoger beroep kennis te nemen.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2013. Voor appellante is verschenen [naam 1]. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.E. Sipos.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 1 september 2003, zoals gewijzigd bij besluit van 28 september 2004, heeft de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) , daartoe bevoegd op basis van door de minister verleend mandaat, aan appellante op grond van de Stimuleringsregeling vacaturevervulling door werklozen en met werkloosheid bedreigde werknemers (SVWW) subsidie verleend van maximaal € 620.690,-. De subsidie is verleend voor de kosten van trajecten voor in totaal
135 deelnemers, de kosten van werving en selectie van deelnemers aan die trajecten, alsmede voor de voorbereidingskosten- en beheerskosten van het project. Het project bestaat uit vier deelprojecten. Het derde en het vierde deelproject behelzen trajecten voor in totaal
120 deelnemers zonder dienstbetrekking om te worden opgeleid tot beveiliger. Appellante heeft bij brief van 28 augustus 2004 aan de RWI meegedeeld de opleiding Beveiliger 2 te laten verzorgen door [naam bedrijf N.] (N). In de periode van 16 september 2003 tot 27 juni 2005 zijn aan appellante met toepassing van artikel 21, eerste lid, van de SVWW voorschotten verstrekt tot een bedrag van in totaal € 496.551,-. Appellante heeft op 6 juni 2006 ten behoeve van de subsidievaststelling de einddeclaratie voor het project ingediend.
1.2.
Op basis van de resultaten van een door de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst onder meer tegen appellante ingesteld strafrechtelijk onderzoek heeft de minister bij besluit van 8 december 2008 met toepassing van artikel 20, aanhef en onder b, c, en e, van de SVWW en artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de verlening van de subsidie ingetrokken. Voorts heeft de minister bij dat besluit de aan appellante verleende voorschotten van haar teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit van 1 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar tegen het besluit van 8 december 2008 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de SVWW verstrekt de aanvrager aan de minister desgevraagd alle gegevens die door de minister noodzakelijk worden geacht om na te gaan of wordt voldaan aan de op grond van deze regeling geldende voorwaarden en voorschriften, waaronder in ieder geval is begrepen informatie over de voortgang van de uitvoering van de activiteiten.
4.1.2. In artikel 20 van de SVWW is, voor zover van belang, bepaald dat de minister de subsidieverlening kan intrekken of in benedenwaartse zin kan wijzigen indien:
( b) de aanvrager de subsidie niet of niet geheel aan het project besteedt;
( c) de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel zijn uitgevoerd of zullen worden uitgevoerd; en
( e) de aanvrager onjuiste informatie heeft verstrekt over zichzelf dan wel het project, dan wel relevante informatie omtrent het project niet heeft verstrekt aan de minister.
4.1.3. In artikel 4:48, eerste lid, van de Awb is, voor zover belang, bepaald dat het bestuursorgaan zolang de subsidie niet is vastgesteld de subsidieverlening kan intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger kan wijzigen, indien:
( a) de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden; en
( b) de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
4.2.
Tussen partijen is, gelet op het verhandelde ter zitting, niet in geschil dat N voor appellante niet de opleiding Beveiliger 2 voor 120 deelnemers heeft verzorgd en dat appellante in de einddeclaratie ten behoeve van de subsidievaststelling heeft verklaard dat zij 120 deelnemers heeft laten opleiden voor Beveiliger 2. Dat betekent dat appellante de ingevolge artikel 17, eerste lid, van de SVWW aan de subsidie verbonden inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat de minister op grond van artikel 20, aanhef en onder b, c en e, van de SVWW en daarnaast op grond van artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Awb bevoegd is de subsidieverlening in te trekken of ten nadele van appellante te wijzigen.
4.3.1.
Appellante heeft gesteld dat haar door N is voorgespiegeld dat de opleidingen Beveiliger 2 wel waren uitgevoerd en dat zij op grond van de door N aan haar verstrekte onjuiste informatie in de einddeclaratie heeft verklaard dat zij 120 deelnemers heeft laten opleiden voor Beveiliger 2. Dat zij de minister onjuist heeft geïnformeerd kan appellante daarom niet worden aangerekend.
4.3.2.
De onder 4.3.1 weergegeven stelling van appellante wordt niet gevolgd. Appellante heeft ervoor gekozen de opleiding Beveiliger 2 te laten verzorgen door N. Dat N heeft nagelaten deze opleiding te verzorgen wordt daarom aan appellante toegerekend. Ook de gestelde omstandigheid dat N appellante onjuist heeft geïnformeerd komt voor rekening en risico van appellante.
4.4.1.
Voorts heeft appellante gesteld dat een deel van de subsidiabele activiteiten wel door haar is verricht. Appellante heeft deelnemers aan de trajecten geworven en geselecteerd en het project voorbereid en beheerd. Voorts zijn de deelprojecten 1 en 2 uitgevoerd. Deze deelprojecten behelzen trajecten voor 15 deelnemers. Volgens appellante had de minister daarom niet in redelijkheid kunnen besluiten de subsidieverlening geheel in te trekken, maar had hij moeten volstaan met een benedenwaartse wijziging van de subsidieverlening in die zin dat slechts voor de activiteiten die wel zijn verricht subsidie wordt verleend. In het verlengde daarvan had ook de terugvordering moeten worden gematigd.
4.4.2.
De beroepsgrond bedoeld in 4.4.1 slaagt niet. Vooropstaat dat de subsidie is verleend voor de kosten van het project als geheel (projectplan). Er is niet afzonderlijk subsidie verleend voor de voorbereiding en het beheer van het project, de trajecten en de werving en selectie van de deelnemers aan die trajecten. Vaststaat dat de opleiding Beveiliger 2 voor 120 deelnemers niet is verzorgd. Dat betekent dat het overgrote deel van de subsidiabele activiteiten niet is verricht en dat daarmee het projectplan niet is uitgevoerd. In aanmerking genomen dat appellante in de einddeclaratie heeft verklaard dat zij 120 deelnemers heeft laten opleiden voor Beveiliger 2 brengt de door appellant gestelde omstandigheid dat zij wel de deelnemers voor de trajecten heeft geworven en geselecteerd, het project voorbereid en beheerd en de deelprojecten 1 en 2 heeft uitgevoerd niet mee dat de minister niet in redelijkheid had kunnen besluiten tot algehele intrekking van de subsidieverlening. Daarbij is ook van belang dat niet conform artikel 22 van de SVWW en de aan de toekenningsbeschikking verbonden voorwaarden door middel van een einddeclaratie, eindrapportage en een (goedkeurende) accountantsverklaring vergezeld van een verslag van bevindingen de rechtmatige besteding van de middelen door de aanvrager is verantwoord. Op de op 6 juni 2006 ingediende einddeclaratie is nooit een goedkeurende accountantsverkaring gevolgd.
4.5.
Tegen de terugvordering heeft appellante geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd.
4.6.
De conclusie is dat het hoger beroep van appellante niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en J.J.A. Kooijman en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2013.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) O.P.L. Hovens

HD