ECLI:NL:CRVB:2013:2229
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag op basis van levensvatbaarheid van onderneming
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, een ondernemer, had een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). De aanvraag werd afgewezen omdat het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen oordeelde dat het bedrijf van de appellant niet levensvatbaar was. Dit oordeel was gebaseerd op een advies van het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK), dat na vervolgonderzoek tot de conclusie kwam dat de appellant niet duurzaam aan zijn aflosverplichtingen kon voldoen.
De Raad heeft vastgesteld dat het college zich op zorgvuldige wijze heeft gebaseerd op het advies van het IMK en dat de procedurele gegevens voldoende inzichtelijk maakten welke bepalingen van het Bbz 2004 van toepassing waren. De Raad heeft de argumenten van de appellant, die stelde dat er onduidelijkheid bestond over de toepasselijke regeling en dat het IMK eerder een positieve verwachting had uitgesproken over de levensvatbaarheid van zijn bedrijf, niet overtuigend geacht. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht het beroep van de appellant ongegrond had verklaard en het verzoek om schadevergoeding had afgewezen.
De uitspraak bevestigt dat bijstandsverlenende organen in dergelijke gevallen gerechtigd zijn om zich te baseren op adviezen van deskundige instanties. De Raad oordeelde dat de appellant niet kon teruggrijpen op eerdere positieve verwachtingen, aangezien hij in de jaren na de oprichting van zijn bedrijf niet in staat was gebleken om zijn onderneming verder te ontwikkelen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van de appellant af.