ECLI:NL:CRVB:2013:2224
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens ontbreken hoofdverblijf in de gemeente Zaanstad
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellant, die vanaf 8 april 2011 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant was ingeschreven op het adres van een daklozenopvang in Zaanstad, maar heeft deze opvang op 23 juni 2011 verlaten. Het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad heeft appellant gevraagd om informatie over zijn verblijfplaatsen, waaruit bleek dat hij in de periode van 23 juni tot 11 juli 2011 slechts twee nachten in Zaanstad verbleef en de rest van de tijd in Amsterdam en Haarlem. Het college heeft vervolgens besloten om de bijstand van appellant per 18 augustus 2011 in te trekken, omdat hij niet zijn hoofdverblijf in Zaanstad had.
Appellant heeft tegen deze beslissing beroep aangetekend, maar de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem heeft het beroep ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad heeft vastgesteld dat het college de intrekking van de bijstand niet tot een bepaalde periode heeft beperkt, waardoor de beoordeling de periode van 18 augustus tot 23 september 2011 beslaat. De Raad heeft ook de relevante artikelen van de WWB en het Burgerlijk Wetboek (BW) in overweging genomen, die bepalen waar iemand zijn woonplaats heeft.
De Raad concludeert dat appellant gedurende de beoordelingsperiode niet woonde in de gemeente Zaanstad en dat het college niet verplicht was om ambtshalve te onderzoeken of appellant in aanmerking kwam voor een dak- en thuislozenuitkering. De beroepsgrond van appellant werd verworpen, en de Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.