ECLI:NL:CRVB:2013:2223
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van woonadresonderzoek
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellante, die sinds 9 september 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante had opgegeven woonachtig te zijn op een specifiek adres, maar het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Pentasz Mergelland heeft onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van deze bijstand. Dit onderzoek, dat onder andere bestond uit dossieronderzoek en huisbezoeken, leidde tot de conclusie dat appellante niet op het opgegeven adres woonde. De onderzoeksbevindingen toonden aan dat het water- en energieverbruik op het uitkeringsadres extreem laag was, wat niet aannemelijk maakte dat zij daar haar hoofdverblijf had.
Het dagelijks bestuur heeft vervolgens besluiten genomen om de bijstand van appellante in te trekken over verschillende periodes en de gemaakte kosten terug te vorderen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt en is in hoger beroep gegaan. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de onaangekondigde huisbezoeken in strijd waren met haar rechten en dat het dagelijks bestuur niet bevoegd was om nader onderzoek in te stellen na een bepaalde datum.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag bieden voor de intrekking van de bijstand. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd dat zij daadwerkelijk op het opgegeven adres woonde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat het dagelijks bestuur bevoegd was om de bijstand in te trekken en dat de terugvordering terecht was.