ECLI:NL:CRVB:2013:2206

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2013
Publicatiedatum
25 oktober 2013
Zaaknummer
11-7298 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van kosten voor tuinonderhoud en schoonmaakwerkzaamheden in het kader van persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De appellante had een persoonsgebonden budget (pgb) van € 1.878,03 ontvangen voor de zorgfunctie individuele begeleiding voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009. Bij het verantwoordingsformulier pgb 2009 heeft appellante kosten opgegeven voor tuinonderhoud en schoonmaakwerkzaamheden van haar kas, die door het zorgkantoor niet als zorgkosten werden erkend. Het zorgkantoor stelde dat deze kosten niet ten laste van het pgb konden worden gebracht, omdat het geen zorg betrof zoals bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten.

Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de rechtbank de functie begeleiding te beperkt had uitgelegd. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De Raad concludeerde dat de door appellante opgevoerde kosten niet zijn besteed aan begeleiding in de zin van artikel 6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ. De werkzaamheden die door derden zijn uitgevoerd, zoals het schoonmaken van de kas en het onderhoud van de tuin, vallen niet onder de begeleiding die in de AWBZ is bedoeld. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, omdat de kosten niet aan de zorgfunctie individuele begeleiding kunnen worden toegerekend.

De Raad heeft ook overwogen dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten, aangezien het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

11/7298 AWBZ
Datum uitspraak: 9 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
7 november 2011, 11/266 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
Zorgkantoor Friesland (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.J.A. van Dijk, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is op de zitting van 28 augustus 2013 aan de orde gesteld, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Het zorgkantoor heeft aan appellante een persoonsgebonden budget (pgb) van € 1.878,03 verleend voor de zorgfunctie individuele begeleiding voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009.
1.2.
Bij verantwoordingsformulier pgb 2009 van 12 januari 2010 heeft appellante opgegeven welke bedragen zij heeft betaald aan haar zorgverleners. Appellante heeft € 577,84 besteed aan Rooth Multiservice voor het opruimen en schoonmaken van haar kas en € 1.207,77 aan Pro tuin voor tuinonderhoud.
1.3.
Bij besluit van 19 augustus 2010 heeft het Zorgkantoor bepaald dat deze kosten niet ten laste van het pgb kunnen worden gebracht.
1.4.
Bij besluit van 17 december 2010 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 augustus 2010 ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het Zorgkantoor ten grondslag gelegd dat de kosten voor tuinonderhoud en schoonmaakwerkzaamheden van de kas geen zorg zijn als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en dat het niet aannemelijk is dat zij deze werkzaamheden zelf onder begeleiding heeft verricht.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd wegens schending van de hoorplicht in bezwaar en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
3.
Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank de strekking en werking van de functie begeleiding, als bedoeld in artikel 6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (Besluit), te beperkt heeft uitgelegd, omdat onder begeleiding het geven van aanwijzingen en ondersteuning bij de feitelijke uitvoering van werkzaamheden in de tuin en kas valt.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 6, eerste lid, van het Besluit, zoals dat luidde ten tijde in geding bepaalt dat begeleiding door een instelling te verlenen activiteiten aan verzekerden met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige of zware beperkingen hebben omvat (…).
4.2.
Artikel 6, tweede lid, van het Besluit bepaalt dat de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, zijn gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en strekken tot voorkoming van opname in een instelling of verwaarlozing van de verzekerde.
4.3.
Artikel 6, derde lid, van het Besluit bepaalt dat de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, bestaan uit:
a. het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen,
b. het ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie, of
c. het overnemen van toezicht op de verzekerde.
4.4.
De Raad is van oordeel dat op grond van de gedingstukken niet kan worden geconcludeerd dat de door appellante op het verantwoordingsformulier vermelde kosten zijn besteed aan begeleiding in de zin van artikel 6 van het Besluit. Veeleer is sprake geweest van voor appellante uitgevoerde werkzaamheden in haar kas en tuin. Daarvoor zijn de volgende, door appellante ter verantwoording van haar pgb overgelegde gegevens, van belang. Uit de factuur van Rooth Multiservice van 30 oktober 2009 blijkt dat op 20 oktober 2009 werkzaamheden voor appellante zijn uitgevoerd waarbij de kas compleet is schoongemaakt en insectenbestrijding is uitgevoerd. Uit de factuur van Pro tuin van 4 november 2009 blijkt dat op 13, 14 en 22 oktober 2009 tuinonderhoud is verricht waarbij de tuin winterklaar is gemaakt en de pergola is verstevigd. Uit de urenspecificatie van Pro tuin blijkt dat op
13 oktober 2009 één medewerker en op 14 oktober 2009 twee medewerkers voor appellante aan het werk zijn geweest en dat zij de tuin een najaarsbeurt hebben gegeven. Voorts blijkt ook uit de prijsopgave van Pro tuin van 6 oktober 2009 dat voor appellante werkzaamheden in de tuin zullen worden verricht. Verder heeft appellante ter zitting van de rechtbank verklaard dat één van de tuinmannen haar op een stoel heeft gezet en dat de ander het onderhoud deed. Dat appellante in bezwaar een andere factuur van Pro tuin van
4 november 2009 heeft overgelegd, waarop staat dat op 13, 14 en 22 oktober begeleiding bij tuinonderhoud heeft plaatsgevonden, kan niet tot een ander oordeel leiden, reeds omdat zij al eerder een factuur van Pro tuin van 4 november 2009 heeft overgelegd waarop niet staat dat begeleiding heeft plaatsgevonden. De grond dat de rechtbank begeleiding, als bedoeld in artikel 6 van het Besluit, te beperkt heeft uitgelegd kan gelet op het voorgaande geen doel treffen.
4.5.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover aangevochten.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en
M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2013.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) K.E. Haan
IvR