ECLI:NL:CRVB:2013:2161
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld en weigering WIA-uitkering na hersteldverklaring
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van appellant en de weigering van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellant ontving vanaf 6 februari 2010 ziekengeld, maar zijn uitkering werd beëindigd op 18 oktober 2010, omdat hij volgens het Uwv weer volledig geschikt werd geacht voor zijn eigen werk als schoonmaker. Appellant had op 14 september 2010 een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv stelde vast dat hij de wachttijd van 104 weken niet had vervuld, omdat hij zich niet opnieuw ziek had gemeld binnen vier weken na zijn hersteldverklaring.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant behandeld, waarbij hij aanvoerde dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat. De Raad heeft vastgesteld dat zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts appellant hadden onderzocht en dat er voldoende medische informatie beschikbaar was. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat appellant in staat was om zijn werk als schoonmaker te verrichten en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was.
Wat betreft de WIA-uitkering oordeelde de Raad dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden, omdat hij zich niet tijdig opnieuw ziek had gemeld. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een onafhankelijk psychiater om de zaak te onderzoeken. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.