ECLI:NL:CRVB:2013:2160

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2013
Publicatiedatum
23 oktober 2013
Zaaknummer
12-6130 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering na medisch onderzoek en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had zich ziek gemeld met psychische klachten en was van mening dat haar arbeidsongeschiktheid ten onrechte op minder dan 35% was vastgesteld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het besluit van het Uwv berustte op een zorgvuldig medisch onderzoek en dat er geen aanknopingspunten waren om het medisch oordeel van het Uwv te betwisten. Appellante stelde dat het Uwv ten onrechte slechts deels het advies van geraadpleegde deskundigen had gevolgd en dat haar medische situatie onvoldoende was meegewogen.

De Raad heeft de argumenten van appellante niet gevolgd en het oordeel van de rechtbank onderschreven. De Raad concludeerde dat de artsen van het Uwv in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voldoende rekening hadden gehouden met het risico van terugval en dat de door appellante overgelegde medische gegevens niet voldoende steun boden voor haar standpunt. De Raad oordeelde dat appellante, uitgaande van de vastgestelde medische beperkingen, in staat was de aan haar voorgehouden passende functies te verrichten. De beslissing van de rechtbank om het beroep van appellante ongegrond te verklaren werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van deskundigen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd, waarmee de afwijzing van de WIA-aanvraag door het Uwv in stand bleef.

Uitspraak

12/6130 WIA
Datum uitspraak: 23 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van
5 oktober 2012, 11/1182 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te[woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.T. Martens, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op verzoek van de Raad nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2013, waar appellante - met bericht - niet is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.
Appellante, voorheen voor 16 uur per week werkzaam geweest als pr-medewerkster, heeft zich vanuit een situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving met ingang van 1 november 2008 ziek gemeld met psychische klachten. In verband met een aanvraag om uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft op 2 september 2010 een medisch onderzoek plaatsgevonden waarbij de beperkingen van appellante zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 3 september 2010. Op basis hiervan heeft de arbeidsdeskundige appellante geschikt bevonden voor een aantal passende functies. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 31,7%. Bij besluit van 29 september 2010 heeft het Uwv de aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet WIA afgewezen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per 30 oktober 2010 is vastgesteld op minder dan 35%.
2.
In het tegen het besluit van 29 september 2010 ingediende bezwaar heeft appellante aangevoerd dat zij bij het gesprek met de verzekeringsarts een te rooskleurig beeld van haar belastbaarheid heeft geschetst en dat zij kort daarna weer is teruggevallen, met als gevolg ophoging van haar medicatie. Bij besluit van 1 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een bezwaarverzekeringsarts en van een bezwaararbeidsdeskundige ten grondslag.
3.
In beroep tegen het bestreden besluit heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen ernstig zijn onderschat. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij diverse medische gegevens overgelegd. Ten aanzien van de voorgehouden functies heeft appellante de medische geschiktheid ervan bestreden. De overgelegde medische gegevens zijn voor de bezwaarverzekeringsarts aanleiding geweest een psychiatrische expertise en een neuropsychologisch onderzoek te gelasten. De uit deze onderzoeken voortkomende bevindingen, neergelegd in de rapporten van psychiater/neuropsycholoog drs. I. Visser van
15 januari 2012 en psychiater J. Marx van 15 februari 2012, zijn voor de bezwaarverzekeringsarts, zo blijkt uit zijn rapport van 29 februari 2012, geen aanleiding de FML aan te passen nu het resultaat van de onderzoeken aansluit bij de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellante heeft in beroep, in reactie op het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts, aangevoerd dat aan haar met ingang van 17 maart 2011 een
WIA-uitkering is toegekend.
4.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het onderzoek door de artsen van het Uwv op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, waarbij de door appellante overgelegde medische informatie is meegewogen bij de beoordeling. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de door de artsen van het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante, zoals neergelegd in de FML van 3 september 2010, onjuist te achten. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat in de medische informatie onvoldoende steun te vinden is voor het standpunt van appellante dat zij niet in staat is 30 uur per week te werken. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de artsen van het Uwv voldoende rekening hebben gehouden met het risico van terugval door in de FML verschillende voorwaarden op te nemen waaraan de arbeid dient te voldoen. Nu appellante de inhoud van het rapport van de neuropsycholoog niet heeft betwist heeft de rechtbank voorts geen aanleiding gezien het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts, dat bij appellante geen beperkingen hoeven te worden aangenomen ten aanzien van de aspecten geheugen en concentratie, voor onjuist te houden. Nu de toekenning van de WIA-uitkering per 17 maart 2011 het gevolg is van een nieuwe ziekmelding per een andere beoordelingsdatum heeft het Uwv daar, naar het oordeel van de rechtbank, terecht geen rekening mee gehouden. Ook de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank onderschreven. In dat verband heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 23 februari 2011 voldoende heeft gemotiveerd dat appellante de haar voorgehouden functies met haar beperkingen kan verrichten.
5.
In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft appellante aangevoerd dat het Uwv ten onrechte het oordeel van diens twee geraadpleegde medisch deskundigen niet (geheel) heeft gevolgd. De rechtbank heeft het standpunt van het Uwv ten onrechte onderschreven. Appellante is van mening dat uit de voorhanden zijnde medische informatie blijkt dat werkhervatting voor haar het reële gevaar van decompensatie met zich brengt. Zij ziet zich in dit standpunt gesterkt nu aan haar per 17 maart 2011 alsnog een WIA-uitkering is toegekend.
6.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.2.
Het oordeel van de rechtbank, dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig medisch onderzoek en dat er geen aanknopingspunten zijn het medisch oordeel van het Uwv voor onjuist te houden, wordt onderschreven. Verwezen wordt naar de overwegingen in de aangevallen uitspraak die de Raad tot de zijne maakt.
6.3.
Het standpunt van appellante dat het Uwv ten onrechte slechts deels het advies van de geraadpleegde deskundigen heeft gevolgd en dat uit de in het dossier aanwezige medische informatie blijkt dat werkhervatting een reëel gevaar voor decompensatie vormt, wordt niet gevolgd. Uit het rapport van neuropsycholoog Visser blijkt dat door de wijze waarop appellante aan de in het kader van het neuropsychologisch onderzoek afgenomen tests heeft deelgenomen, aan de uitkomst hiervan geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. De testafwijkingen zijn, zo stelt de neuropsycholoog, beïnvloed door onderpresteren en aanwijzingen voor malingering. Vervolgens is de Raad met de bezwaarverzekeringsarts, zoals deze dat verwoord heeft in zijn rapport van 29 februari 2012, en de rechtbank van oordeel dat de artsen van het Uwv in de FML voldoende rekening hebben gehouden met het risico van terugval. Door het opnemen van verschillende voorwaarden waaraan de arbeid dient te voldoen zullen er bij het duiden van functies geen functies worden gebruikt waarin zich stresserende omstandigheden zullen voordoen of waarin sprake is van het uitvoeren van complexe taken.
6.4.
Anders dan appellante ziet de Raad in het feit dat over de periode 17 maart 2011 tot
24 november 2012 een WGA-uitkering is toegekend geen aanleiding te oordelen dat de beperkingen van appellante per datum hier in geding, 30 oktober 2010, zijn onderschat. Uit de in het dossier voorhanden zijnde medische gegevens, met name de rapporten van de artsen van het Uwv welke in het kader van het onderhavige besluit zijn opgemaakt en het rapport van verzekeringsarts G. Heyke van 5 september 2011 dat aan het toekenningsbesluit per
17 maart 2011 ten grondslag lig, blijkt dat de psychische gesteldheid van appellante per datum hier in geding een aanzienlijk verschil laat zien ten opzichte van haar gezondheidstoestand per 17 maart 2011. In september 2010 verricht appellante vrijwilligerswerk en ervaart zij nog in enige mate psychische klachten maar stelt zij dat zij zich veel beter voelt. Op 17 maart 2011 vangt voor appellante een sombere fase aan die zich vervolgens ontwikkelt tot een manische fase met bijbehorende klachten en beperkingen. Vanwege deze beperkingen en de hierdoor veroorzaakte arbeidsongeschiktheid wordt aan appellante per 17 maart 2011 een
WIA-uitkering toegekend.
6.5.
Nu door appellante in hoger beroep geen (nieuwe) medische gegevens zijn overgelegd waaruit blijkt dat zij op de datum hier in geding meer danwel anderszins beperkt was dan door de artsen van het Uwv in de FML van 3 september 2010 omschreven, bestaat er geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van eerder vermelde FML.
6.6.
Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellante vastgestelde medische beperkingen moet zij in staat worden geacht de aan haar door het Uwv voorgehouden passende functies te verrichten. Door de bezwaararbeidsdeskundige is voldoende inzichtelijk en overtuigend onderbouwd dat de belasting in de geselecteerde functies de in de FML vastgelegde mogelijkheden niet te boven gaat.
6.7.
Uit overweging 6.2 tot en met 6.6 vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2013.
(getekend) J.J.T. van de Corput
(getekend) J.C. Hoogendoorn

NW