ECLI:NL:CRVB:2013:2143
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2013, gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving sinds 5 oktober 1999 bijstand, laatstelijk als alleenstaande ouder. De zaak kwam aan het licht na een anonieme tip dat appellante samenwoonde met haar ex-partner, appellant, met wie zij twee kinderen heeft. De Sociale Recherche voerde een onderzoek uit, waarbij onder andere verklaringen van buurtbewoners en een huisbezoek zijn gedaan. De bevindingen leidden tot de conclusie dat appellant zijn hoofdverblijf had in de woning van appellante, wat de basis vormde voor de intrekking van de bijstand.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die de bestreden besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Diemen had bekrachtigd. De Raad oordeelde dat de verklaringen van appellante en de buurtbewoners voldoende bewijs boden voor de conclusie dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De Raad benadrukte dat het aanhouden van afzonderlijke adressen niet noodzakelijkerwijs betekent dat er geen gezamenlijke huishouding is, mits er voldoende bewijs is van feitelijke samenwoning. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten terecht waren, omdat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door het college niet op de hoogte te stellen van de gezamenlijke huishouding.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor bijstandsontvangers om transparant te zijn over hun woonsituatie en de gevolgen van het niet naleven van de inlichtingenverplichting. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is definitief en partijen kunnen binnen zes weken beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.