ECLI:NL:CRVB:2013:2129
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand op basis van feitelijke beschikkingsmacht over een auto
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving bijstand van 3 oktober 2008 tot 1 augustus 2009, maar het college van burgemeester en wethouders van Groningen vermoedde dat hij niet de juiste informatie had verstrekt over een auto die hij in zijn bezit had. Na een onderzoek door de sociale recherche, dat onder andere informatie van de Regiopolitie en de Dienst Wegverkeer betrok, concludeerde het college dat appellant feitelijk de beschikking had over een BMW, die niet op zijn naam stond geregistreerd, maar op naam van zijn ex-vriendin. Op basis van deze bevindingen heeft het college op 9 februari 2010 de bijstand van appellant met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd.
De rechtbank Groningen verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de conclusie dat hij in het bezit was van de auto. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de bestuursrechter niet gebonden is aan het oordeel van de politierechter en dat de onderzoeksresultaten voldoende grondslag bieden voor de conclusie dat appellant feitelijk de beschikkingsmacht over de auto had. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 22 oktober 2013.