ECLI:NL:CRVB:2013:2122

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2013
Publicatiedatum
22 oktober 2013
Zaaknummer
13-1653 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroepschrift inzake bijstandsintrekking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die het beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen niet-ontvankelijk heeft verklaard. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college had op 24 maart 2011 de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend en dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. Appellant stelde dat het bestreden besluit niet aangetekend was verzonden en dat hij het besluit niet had ontvangen, maar de rechtbank oordeelde dat het college niet hoefde aan te tonen dat het besluit was ontvangen, omdat de geadresseerde, de advocaat van appellant, de ontvangst niet had betwist. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de termijn voor het indienen van beroep was aangevangen op 12 augustus 2011, en dat deze termijn ruimschoots was verstreken op het moment dat de rechtbank het beroepschrift ontving. De Raad concludeerde dat er geen grond was voor een verschoonbare termijnoverschrijding en dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

13/1653 WWB
Datum uitspraak: 22 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 13 februari 2013, 12/335 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.W.P. Krijnen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2013. Voor appellant is
mr. Krijnen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F. Dekker.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van
24 maart 2011 heeft het college de bijstand met ingang van 21 maart 2008 ingetrokken en de over de periode van 21 maart 2008 tot 26 mei 2010 gemaakte kosten van bijstand van appellant teruggevorderd tot een bedrag van € 28.805,99. Tegen dit besluit heeft
mr. J.J.H.S. Thomassen, advocaat (T), namens appellant bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 11 augustus 2011 (bestreden besluit), verzonden naar het kantooradres van T, heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 24 maart 2011 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft mr. Krijnen namens appellant beroep ingesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend en geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.
In hoger beroep heeft appellant, samengevat, het volgende aangevoerd. Het bestreden besluit is niet aangetekend verzonden. Nu hij voorts ontkent dat hij dat besluit heeft ontvangen, is er voldoende grond om redelijkerwijs te twijfelen aan de ontvangst van het bestreden besluit. Het is voor hem niet mogelijk te bewijzen dat hij het bestreden besluit niet heeft ontvangen, noch dat dit besluit aan T is verzonden, noch dat hij daarover niets van T heeft vernomen indien T het besluit wel zou hebben ontvangen. De bewijslast in dezen zou bij het college moeten liggen.
4.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift
niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2.
Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen.
4.3.
Niet is in geschil dat het college het bestreden besluit, dat niet aangetekend is verzonden, terecht en juist heeft geadresseerd aan het kantooradres van T en dat het besluit is voorzien van een verzenddatum (11 augustus 2011).
4.4.
T heeft de ontvangst van het bestreden besluit niet betwist. Dat appellant stelt dat hij dit besluit niet heeft ontvangen, is in dit geval niet relevant, aangezien niet appellant maar T de geadresseerde is en T niet heeft ontkend het bestreden besluit te hebben ontvangen. Dit betekent, anders dan appellant stelt, dat het college de verzending van het besluit niet aannemelijk hoeft te maken.
4.5.
Het college had T opgeroepen voor de zitting van de rechtbank om te verklaren over de ontvangst van het bestreden besluit. T heeft zich tijdens die zitting echter beroepen op het verschoningsrecht dat hij als advocaat heeft. Appellant, daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft T vervolgens niet ontheven van de plicht tot geheimhouding. Gelet hierop heeft appellant de gestelde bewijsnood over zichzelf afgeroepen.
4.6.
Gelet op 4.1 tot en met 4.5 staat vast dat de termijn voor het instellen van beroep is aangevangen op 12 augustus 2011. Tevens staat vast dat op het moment dat de rechtbank het beroepschrift tegen het bestreden besluit ontving - 20 februari 2012 - de termijn voor het instellen van beroep ruimschoots was verstreken. In wat appellant heeft aangevoerd, is geen grond gelegen voor het oordeel dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en W.F. Claessens en
Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) O.P.L. Hovens

HD