ECLI:NL:CRVB:2013:2071
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid van appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 oktober 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. Appellante had zich arbeidsongeschikt gemeld op 2 juni 2008 met psychische klachten en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat haar arbeidsongeschiktheid tussen de 35% en 80% lag. De rechtbank oordeelde dat het medische onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat de vastgestelde medische beperkingen juist waren. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat haar verdiencapaciteit op nihil moest worden gesteld, omdat zij aangewezen was op arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (WSW). De rechtbank verwierp dit standpunt en oordeelde dat de bestreden besluiten van het Uwv niet op een ontoereikende medische grondslag berustten.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Raad oordeelde dat er geen wezenlijk nieuwe gezichtspunten waren gepresenteerd. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellante. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet kon slagen en bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.