ECLI:NL:CRVB:2013:2031
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over de aanvraag van een vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de rechtbank de beroepen tegen twee bestreden besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht ongegrond heeft verklaard. De appellant had een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), maar het college had deze aanvraag afgewezen. De appellant stelde dat hij op medische gronden geen gebruik kon maken van de Regiotaxi, waarvoor het college een financiële tegemoetkoming had toegekend. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het college het verzoek van de appellant om terug te komen van het eerdere besluit, dat hangende de bezwaartermijn was ingediend, als een bezwaarschrift had moeten aanmerken. De Raad stelt vast dat de huisarts van de appellant in een verklaring heeft aangegeven dat de appellant niet in staat is om gebruik te maken van de Regiotaxi. De Raad draagt het college op om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van de appellant tegen het besluit van 8 februari 2010. De uitspraak benadrukt het belang van medische verklaringen in het kader van aanvragen voor voorzieningen op basis van de Wmo en de noodzaak voor het college om deze verklaringen serieus te overwegen.