ECLI:NL:CRVB:2013:2001

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
12-617 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA na beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 oktober 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die geen recht had op een uitkering ingevolge de Wet WIA. Het Uwv had vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van de appellant minder dan 35% was, wat leidde tot de afwijzing van zijn uitkeringsaanvraag. De appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn standpunt onderbouwde dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met zijn klachten en beperkingen. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van de appellant niet overschreden. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, omdat er geen aanleiding was om aan de juistheid van het oordeel van de bezwaararbeidsdeskundige te twijfelen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en wees het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.

Uitspraak

12/617 WIA
Datum uitspraak: 9 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van
6 december 2011, 11/3310 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft [naam gemachtigde], hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2013. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was werkzaam via een uitzendbureau als heftruckchauffeur toen hij op
26 januari 2009 voor dit werk is uitgevallen wegens pijn in de rug en het rechterbeen.
1.2. Naar aanleiding van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant op 19 november 2010 onderzocht door een verzekeringsarts. Deze heeft geconstateerd dat bij appellant als rechtstreeks en medisch objectief vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek sprake is van beperkingen van de mogelijkheden om te functioneren. Deze beperkingen zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 december 2010. Hiervan uitgaande heeft een arbeidsdeskundige met gebruikmaking van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) een drietal functies geselecteerd. Op basis daarvan is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op minder dan 35%. Bij besluit van 14 januari 2011 heeft het Uwv dienovereenkomstig vastgesteld dat appellant met ingang van 24 januari 2011 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA.
1.3. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 januari 2011 is, na een herbeoordeling door de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige, bij besluit van 12 mei 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit geheel in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat eerst in beroep alle signaleringen in de geduide functies voldoende zijn toegelicht, waardoor de passendheid van de functies voldoende is gemotiveerd.
3.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat zijn klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen door de verzekeringsartsen onvoldoende zijn meegewogen.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Er bestaat geen aanleiding het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voor onzorgvuldig te houden. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts appellant op het spreekuur van 19 november 2010 heeft onderzocht en daarbij op de hoogte was van de nekklachten en de status na herniaoperaties in 1997 en 2003. Ook beschikte de verzekeringsarts over de opgevraagde informatie van de orthopedisch chirurg, waaruit blijkt dat appellant is verwezen naar fysiotherapie voor intensieve training, waarvan een vrij goed resultaat mag worden verwacht. Op grond van deze informatie en de bevindingen bij het eigen onderzoek heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat appellant is aangewezen op nek- en rugsparende arbeid.
4.3.
Naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift van appellant heeft de bezwaarverzekeringsarts dossieronderzoek gedaan en heeft daarbij alle voorhanden medische informatie betrokken. Uit de informatie van de orthopedisch chirurg kan volgens de bezwaarverzekeringsarts afgeleid worden dat appellant in staat is om fysieke arbeid te verrichten. Hij heeft het oordeel van de verzekeringsarts dat reiken niet rug- of nekbelastend is, waardoor appellant op dit aspect niet beperkt hoeft te worden geacht, onderschreven. Vervolgens heeft de bezwaarverzekeringsarts onder verwijzing naar de desbetreffende richtlijn en vakliteratuur opgemerkt dat zoveel mogelijk volhouden van normale activiteiten voor appellant het beste is en dat bewegen ondanks de pijn geen gezondheidsschade veroorzaakt. Gelet op deze motivering heeft de bezwaarverzekeringsarts ten slotte vastgesteld dat de verzekeringsarts bij het opstellen van de FML in voldoende mate rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellant, behoudens met het aspect werktijden. Appellant is vanwege de diabetes volgens de bezwaarverzekeringsarts namelijk aangewezen op regelmatige werktijden. Dit aspect heeft de bezwaarverzekeringsarts dan ook in de FML van
4 april 2011 aangevuld.
4.4.
Appellant heeft in beroep een rapport overgelegd van verzekeringsarts
H.M.Th. Offermans van 21 juli 2011. Offermans is van mening dat frequente reikbewegingen over een grotere afstand als rugbelastend aangemerkt dienen te worden. De bezwaarverzekeringsarts heeft in het rapport van 2 november 2011 op dit standpunt gereageerd. De verzekeringsarts heeft bij het lichamelijk onderzoek geen functionele beperkingen gevonden aan de schouders, ellebogen, polsen en handen. De gesuggereerde hefboomwerking wordt opgevangen door de stabiliserende spieren van de schouders en niet door de rug. In de van toepassing zijnde protocollen worden geen aandachtspunten gevonden voor frequent reiken bij de beoordeling van de functionele mogelijkheden.
4.5.
Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd die zijn standpunt onderbouwt dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Daarom bestaan onvoldoende aanknopingspunten om het inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de bezwaarverzekeringsarts onjuist te achten.
4.5.1.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft het Uwv, zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld, bij de notities functiebelasting van 13 januari 2011, het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 20 april 2011 en de aanvullende motivering zoals vervat in de brief van 28 oktober 2011, voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden. In hetgeen overigens door appellant in hoger beroep is aangevoerd wordt geen aanleiding gezien om aan de juistheid van het oordeel van de bezwaararbeidsdeskundige te twijfelen.
5.
Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.5.1 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) I.J. Penning

HD