ECLI:NL:CRVB:2013:1999

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
12-4281 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WAO-uitkering na melding verslechtering gezondheidstoestand

In deze zaak heeft appellant, die sinds 1996 een WAO-uitkering ontvangt, melding gedaan van een verslechtering van zijn gezondheidstoestand op 27 augustus 2010. Naar aanleiding van deze melding heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd. Op basis van de bevindingen heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Dit besluit is door de rechtbank Maastricht in een eerdere uitspraak van 20 juni 2012 bevestigd, waarbij de rechtbank geen aanknopingspunten heeft gezien voor het oordeel dat de beperkingen van appellant op de datum in geding zijn onderschat.

De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant door zowel een verzekeringsarts als een bezwaarverzekeringsarts is onderzocht. De bezwaarverzekeringsarts heeft informatie van de behandelend psycholoog en huisarts meegenomen in zijn beoordeling. Ondanks de klachten van vermoeidheid en vergeetachtigheid, die door de huisarts niet konden worden onderbouwd met een medisch substraat, heeft de rechtbank geoordeeld dat de door het Uwv vastgestelde beperkingen juist zijn. De rechtbank heeft de functies die aan appellant zijn voorgehouden als medisch passend aangemerkt, en het verlies aan verdienvermogen is vastgesteld op 48,11%.

In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten en beperkingen. Hij heeft nieuwe medische informatie aangekondigd, maar deze is niet ontvangen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank volledig overgenomen en geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/4281 WAO
Datum uitspraak: 9 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van
20 juni 2012, 11/1087 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.I. Olivier, medewerker rechtshulp bij ARAG, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2011. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft vanaf 1996 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. Op 27 augustus 2010 heeft appellant melding gedaan van een verslechtering van zijn gezondheidstoestand. Naar aanleiding hiervan zijn een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Op basis van de uitkomsten hiervan heeft het Uwv bij besluit van 30 november 2010 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 16 augustus 2010 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Bij besluit van 31 mei 2011 (bestreden besluit), heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van
30 november 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de beperkingen van appellant op de datum in geding zijn onderschat. Appellant is zowel door een verzekeringsarts als door een bezwaarverzekeringsarts onderzocht. De bezwaarverzekeringsarts heeft kennis genomen van informatie van de behandelend gezondheidszorg-psycholoog en de huisarts. Met betrekking tot de cognitieve/vermoeidheidsklachten heeft de huisarts meegedeeld dat bij uitgebreid neurologisch, internistisch en psychologisch onderzoek geen medisch substraat voor deze klachten is gevonden. De bezwaarverzekeringsarts heeft ook kennis genomen van de bevindingen van de behandelend neuroloog. De bezwaarverzekeringsarts heeft na bestudering van het dossier en eigen onderzoek aanleiding gezien de eerder door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) bij te stellen. De rechtbank heeft geen grond gezien voor twijfel aan de juistheid van de aldus door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde beperkingen. De rechtbank heeft er daarbij op gewezen dat de door appellant ondervonden vermoeidheid en vergeetachtigheid zonder onderliggend medisch substraat geen reden kunnen vormen voor een verdere aanpassing van de FML of een urenbeperking. In de in beroep overgelegde informatie van de maag-, lever, darmarts heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden om te concluderen dat het Uwv de ernst van de vermoeidheidsklachten van appellant heeft onderschat. De rechtbank heeft ingestemd met de reactie van de bezwaarverzekeringsarts op deze informatie. De rechtbank heeft de aan appellant voorgehouden functies in medisch opzicht als passend aangemerkt. De signaleringen zijn afdoende toegelicht. Uitgaande van deze functies is het verlies aan verdienvermogen 48,11%. De uitkering van appellant is derhalve terecht gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
3.
In hoger beroep heeft appellant staande gehouden dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten en beperkingen en dat hij op de datum in geding niet in staat was tot werkzaamheden gedurende een volledige werkweek. Appellant heeft de Raad nieuwe medische informatie ter onderbouwing van zijn standpunt in het vooruitzicht gesteld. Deze informatie is echter niet ontvangen.
4.
De Raad kan zich volledig vinden in de overwegingen en het daarop gegronde oordeel van de rechtbank. De Raad maakt die overwegingen en dat oordeel tot de zijne. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt in essentie slechts een herhaling van de door hem eerder naar voren gebrachte gronden. Hierin zijn geen aanknopingspunten gelegen om te komen tot een andersluidend oordeel. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) I.J. Penning

HD