ECLI:NL:CRVB:2013:1995

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
11-6587 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. Appellante, die als assistent bode werkte, had zich op 16 juli 2007 ziek gemeld en verzocht om een uitkering op grond van de Wet WIA. Het Uwv had vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante.

In hoger beroep voerde appellante aan dat onvoldoende rekening was gehouden met haar fibromyalgie, die in 2008 was vastgesteld. Ze stelde zich volledig arbeidsongeschikt te achten en vroeg om een deskundige om haar arbeidsongeschiktheid per 8 juli 2010 te beoordelen. De Raad oordeelde dat het Uwv de gegevens over de fibromyalgie al had meegenomen in de eerdere beoordeling en dat de recent vastgestelde arbeidsongeschiktheid per 14 januari 2011 geen invloed had op de beoordeling van de situatie per 8 juli 2010.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.J.T. van den Corput als voorzitter, en de leden J.S. van der Kolk en A.I. van der Kris, in aanwezigheid van griffier I.J. Penning.

Uitspraak

11/6587 WIA
Datum uitspraak: 9 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van
11 oktober 2011, 11/957 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T.P.M. Kouwenaar, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2013. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Namens het Uwv is verschenen M.M.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is werkzaam geweest als assistent bode voor 32 uur per week. Op 16 juli 2007 heeft zij zich ziek gemeld, aanvankelijk wegens verkoudheid /voorhoofdsholteontsteking en daarna met heup-, rug- en verspreide wisselende pijnklachten.
1.2. Bij besluit van 21 oktober 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat zij met ingang van 8 juli 2010 - de datum houdt verband met de aan de werkgever opgelegde loonsanctie - minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 2 februari 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsarts dossierstudie heeft verricht, appellante op het spreekuur heeft gezien, informatie heeft ontvangen van de behandelaars van appellante en kennis heeft genomen van het zogenoemde huisartsenjournaal, waarin ook informatie van behandelend specialisten is weergegeven. De bezwaarverzekeringsarts heeft door middel van dossierstudie en nadere informatie van onder meer de behandelend orthopedisch chirurg de gezondheidssituatie van appellante heroverwogen en zich verenigd met de conclusies van de verzekeringsarts en de door deze op 24 september 2010 vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De in beroep ingebrachte medische stukken hebben de bezwaarverzekeringsarts tot de conclusie gebracht dat appellante zwaarder beperkt is, hetgeen hij tot uitdrukking heeft gebracht in een aangepaste FML van 26 april 2011. De rechtbank heeft geoordeeld dat de medische beoordeling op zorgvuldige wijze is verricht en heeft voorts geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellante per 8 juli 2010.
De rechtbank heeft zich voorts kunnen verenigen met de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, waarbij zij de nadere toelichting door de bezwaararbeidsdeskundige met betrekking tot de passendheid van de functies op basis van de FML van 26 april 2011 voldoende achtte.
3.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de reeds in 2008 geconstateerde fibromyalgie. Appellante acht zich volledig arbeidsongeschikt. Zij heeft erop gewezen dat het Uwv haar inmiddels met ingang van 14 januari 2011 volledig arbeidsongeschikt acht. Subsidiair heeft appellante verzocht een deskundige in te schakelen om te adviseren met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van appellante per 8 juli 2010.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag liggen. Naar aanleiding van hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot haar fibromyalgie heeft het Uwv terecht opgemerkt dat de door appellante daarover ingebrachte gegevens reeds in de beoordeling voorafgaande aan het bestreden besluit zijn betrokken.
4.2.
De inmiddels met ingang van 14 januari 2011 vastgestelde arbeidsongeschiktheid leidt niet tot een ander oordeel. Uit de ingezonden stukken, met name het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 7 maart 2012 blijkt dat met - op de datum in geding - bestaande knieklachten in de FML van 26 april 2011 rekening is gehouden en dat verergering van de klachten heeft geleid tot een operatieve ingreep begin 2011. Dat sprake is van een toename van de kniebeperkingen na de datum 8 juli 2010 blijkt voldoende uit de rapportage van verzekeringsarts Derix van 11 oktober 2011, waarin is verwoord dat appellante die toename per januari 2011 claimt.
4.3.
Hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor het toekennen van een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) I.J. Penning

EH