ECLI:NL:CRVB:2013:1979

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2013
Publicatiedatum
9 oktober 2013
Zaaknummer
12-4519 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking WAO-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Het betreft de intrekking van de WAO-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv handhaafde zijn besluit dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op de datum in geding, 9 februari 2009, minder dan 15% was. De rechtbank heeft de conclusies van de artsen van het Uwv, die de psychische belastbaarheid van appellant beoordeelden, onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische klachten en dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. De Raad heeft echter geoordeeld dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die de eerdere conclusies van de artsen van het Uwv tegenspreken. De Raad heeft de bevindingen van de revalidatie-arts A.A. Broug en de bezwaarverzekeringsarts W.M. van der Boog gevolgd, die geen ernstige psychische beperkingen hebben vastgesteld. Ook op het gebied van de arbeidskundige grondslag heeft de Raad geen aanleiding gezien om de eerdere oordelen van de rechtbank te betwisten. De Raad concludeert dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berust en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek van appellant om schadevergoeding wordt afgewezen, evenals de verzoek om veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/4519 WAO
Datum uitspraak: 9 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
2 juli 2012, 10/3528 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.A. Vetter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Vetter en het Uwv door mr. H.B. Heij.

OVERWEGINGEN

1.
Bij besluit van 17 juni 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 8 december 2009 waarbij aan appellant werd meegedeeld dat zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 9 februari 2009 wordt ingetrokken, onder de overweging dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid op deze datum minder dan 15% was.
2.1.
De rechtbank heeft ten behoeve van haar oordeelsvorming de revalidatie-arts A.A. Broug geraadpleegd. Blijkens zijn rapport van 18 januari 2012, heeft deze deskundige geconcludeerd dat ten tijde van de datum in geding bij appellant sprake was van een spondylolistesis op niveau L5-S1 Gr.2. Daarnaast een status na een HNP operatie op laag cervicaal niveau met discopathie op diverse cervicale niveaus. De deskundige heeft zich kunnen verenigen met de door de (bezwaar)verzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 november 2009. Voorts stelt de deskundige dat hij tijdens het onderzoek geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een psychische stoornis heeft gevonden. Evenmin heeft de deskundige aanwijzingen gevonden voor een anderszins door psychische klachten veroorzaakte verminderde psychische belastbaarheid.
2.2.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de bevindingen en conclusies van de door haar geraadpleegde deskundige Broug niet te volgen. De rechtbank heeft daarbij onder meer overwogen dat appellant in de eerdergenoemde FML zelfs meer beperkt wordt geacht dan volgens de deskundige strikt noodzakelijk is. Ten aanzien van de psychische klachten heeft de rechtbank, onder verwijzing naar het rapport van eerder genoemde deskundige in combinatie met de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts van 6 mei 2010, 2 maart 2011,
14 februari 2012 en 27 maart 2012 geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de door de artsen van het Uwv vastgestelde belastbaarheid. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
2.3.
Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat de bezwaararbeidskundige in zijn rapport van 7 maart 2011 voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant medisch gezien passend te achten zijn. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige van 1 juni 2010 en 7 maart 2011 evenmin aanleiding gezien appellant te volgen in zijn standpunt dat hij niet voldoet aan de opleidingseis niveau VMBO, zoals gesteld bij de functies wikkelaar (SBC-code 267050) en monteur (3697-0026-054).
2.4.
De rechtbank heeft gelet op het vorenstaande geconcludeerd dat het bestreden besluit ook op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust en het beroep ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep is door appellant aangevoerd dat de rechtbank in haar uitspraak onvoldoende rekening heeft gehouden met de bij hem aanwezige beperkingen ten gevolge van zijn psychische klachten. Appellant acht zich ten aanzien van de rubrieken I en II van de FML meer beperkt dan door de artsen van het Uwv aangenomen. Appellant acht het uiterst onaannemelijk dat er op de datum in geding geen enkele psychische beperking aanwezig was, terwijl hij sinds 2001 met regelmaat antidepressiva gebruikt. Vanwege zijn klachten kan appellant niet in staat geacht worden de geduide functies te verrichten. Ten aanzien van de functie soldering technician is appellant tot slot van mening dat sprake is van een ontoelaatbare overschrijding van zijn belastbaarheid op het aspect reiken.
3.2.
In verweer stelt het Uwv dat appellant, zonder nadere motivering en onderbouwing met medische gegevens, de beperkingen zoals neergelegd in de FML van 4 november 2009 in twijfel trekt. Nu naar het oordeel van het Uwv sprake is van een zorgvuldige beoordeling wordt de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit dient de Raad de vraag te beantwoorden of de rechtbank terecht de juistheid heeft onderschreven van de FML van
4 november 2009 ten aanzien van de rubrieken I en II, zijnde het persoonlijk- en sociaal functioneren van appellant.
4.2.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat, gelet op de in het dossier aanwezige medische gegevens waaronder de rapportages van de artsen van het Uwv, het rapport van de door de rechtbank geraadpleegde revalidatie-arts en het rapport van de door appellant geraadpleegde verzekeringsarts W.M. van der Boog, geen aanleiding bestaat het oordeel van de artsen van het Uwv ten aanzien van appellants psychische belastbaarheid op de datum in geding onjuist te achten. De psychische klachten van appellant waren ten tijde van de beoordeling van zijn belastbaarheid bij de artsen van het Uwv bekend en zijn bij de beoordeling betrokken. Deze psychisch klachten zijn door zowel deze artsen, de door de rechtbank geraadpleegde deskundige als door de door appellant geraadpleegde verzekeringsarts Van der Boog niet dusdanig ernstig bevonden dat om die reden relevante arbeidsbeperkingen ten aanzien van de rubrieken I en II van de eerder genoemde FML zijn aangenomen. Nu in hoger beroep door appellant geen medische gegevens zijn overgelegd waaruit blijkt dat hij per datum in geding psychische beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid ondervond, wordt dan ook geen aanleiding gezien om te komen tot een ander oordeel dan de rechtbank heeft gedaan.
4.3.
Gelet op hetgeen in 4.2 is overwogen wordt evenmin aanleiding gezien een onafhankelijk psychiater als deskundige te benoemen.
4.4.
In het kader van de beoordeling van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft appellant in hoger beroep met name benadrukt dat zijn belastbaarheid op het aspect reiken binnen de functie van soldering technician wordt overschreden. Door zijn geringe lichaamslengte kan van hem niet worden verwacht dat hij over dezelfde reikafstand beschikt als de gemiddelde man. Appellant stelt zich op het standpunt dat zijn reikafstand gelijk is aan die van de gemiddelde vrouw en dat hij om die reden niet in staat geacht kan worden deze functie te verrichten.
4.5.
Gelet op de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van
7 maart 2011 en de namens het Uwv ter zitting gegeven nadere toelichting, wordt appellant in zijn standpunt niet gevolgd. In dit kader acht de Raad mede van belang dat appellant door de verzekeringsarts op het spreekuur is gezien en dat deze arts geen bijzonderheden, relevant voor het kunnen verrichten van arbeid, aan het postuur van appellant heeft opgemerkt. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts, zo blijkt uit het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 7 maart 2011, de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige op dit punt onderschreven.
4.6.
Tot slot wordt de rechtbank gevolgd in zijn oordeel dat het opleidingsniveau van appellant, gelet op de door hem in het verleden gevolgde opleidingen en opgedane werkervaring, minimaal gelijk gesteld kan worden met het voor de functie van soldering technician vereiste VMBO-niveau.
4.7.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Omdat het hoger beroep niet slaagt, volgt uit artikel 8:73, eerste lid, van de Awb dat veroordeling tot vergoeding van schade niet mogelijk is, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) I.J. Penning
GdJ