ECLI:NL:CRVB:2013:1969
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van nabestaandenuitkering wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellante ontving vanaf 1 januari 2008 een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (Anw). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de uitkering van appellante ingetrokken en teruggevorderd, omdat zij samenwoonde met haar partner, wat volgens de Svb leidde tot een gezamenlijke huishouding. De appellante heeft dit betwist en aangevoerd dat er geen gezamenlijke huishouding was, omdat haar partner niet zijn hoofdverblijf bij haar had en er geen wederzijdse zorg was. De Raad heeft vastgesteld dat er wel degelijk sprake was van een gezamenlijke huishouding, omdat de partner van appellante vanaf medio september 2008 zijn hoofdverblijf bij haar had en er voldoende wederzijdse zorg was. De Raad heeft de verklaringen van appellante en haar partner als toereikend beoordeeld, evenals de verklaringen van buurtbewoners die de woonsituatie bevestigden. De Raad concludeert dat de Svb terecht de uitkering heeft ingetrokken en de onverschuldigd betaalde bedragen heeft teruggevorderd. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er zijn geen dringende redenen gevonden om van intrekking en terugvordering af te zien. De beslissing is openbaar uitgesproken op 8 oktober 2013.