ECLI:NL:CRVB:2013:1953
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 21 januari 1987 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage ongegrond verklaarde. Het college had op basis van anonieme meldingen en een onderzoek door de sociale recherche geconcludeerd dat appellant niet op het opgegeven adres woonde, maar feitelijk in [plaatsnaam].
De Raad stelt vast dat appellant en zijn partner, G, verklaringen hebben afgelegd die de conclusie van het college ondersteunen. Ondanks dat G later terugkwam op haar verklaring, oordeelt de Raad dat de eerdere verklaringen voldoende bewijs vormen voor de schending van de inlichtingenverplichting door appellant. De Raad benadrukt dat de verklaringen van appellant en G gedetailleerd zijn en in grote lijnen overeenkomen, wat de betrouwbaarheid ervan versterkt.
De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 8 oktober 2013.