ECLI:NL:CRVB:2013:1924
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.R. Rottier
- M. Greebe
- C.C.W. Lange
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak inzake recht op uitkering op grond van Hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet na faillissement van werkgever
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2013, met zaaknummer 12-4436 WW-T, staat de vraag centraal of appellant recht heeft op een uitkering op grond van Hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet (WW) na het faillissement van zijn werkgever. Appellant, die als internationaal chauffeur werkzaam was, heeft zijn arbeidsovereenkomst opgezegd en later een vordering ingesteld voor achterstallig loon en vakantietoeslag. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft zijn verzoek om de betalingsverplichtingen van de werkgever over te nemen afgewezen, met de stelling dat appellant niet tijdig en voldoende voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar appellant heeft in hoger beroep betwist dat hij onvoldoende actie heeft ondernomen.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant wel degelijk tijdige en gerichte acties heeft ondernomen om zijn vorderingen te innen, waaronder het inschakelen van een deurwaarder en het leggen van beslag. De Raad concludeert dat het Uwv ten onrechte heeft bepaald dat appellant geen recht heeft op een uitkering, omdat de achterstallige loonbetalingen uitsluitend niet konden worden geïnd vanwege de betalingsonmacht van de werkgever. De Raad draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze tussenuitspraak.