In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een Wajong-uitkering aan betrokkene, die op zijn zeventiende verjaardag geen ingezetene van Nederland was. Betrokkene, geboren op 1 januari 1960, heeft op zestienjarige leeftijd hersenletsel opgelopen en is in 1994 vanuit Turkije naar Nederland gekomen. Appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had eerder geweigerd om betrokkene een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat hij op zijn zeventiende verjaardag geen Nederlands ingezetene was. Dit besluit werd in eerste instantie door de rechtbank Arnhem bevestigd, maar de rechtbank oordeelde dat de aanvraag van betrokkene ook als een verzoek om ondersteuning op grond van de Wet Wajong moest worden beschouwd, gezien de wijziging van het recht.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er geen wijziging is gekomen in het begrip ingezetene met de overgang van de Wajong naar de Wet Wajong. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat zowel onder de Wajong als onder de Wet Wajong het feit dat betrokkene op zijn zeventiende verjaardag geen ingezetene was, aan de toekenning van een uitkering in de weg staat. De Raad concludeert dat, hoewel het recht per 1 januari 2010 is gewijzigd, dit geen relevante wijziging voor betrokkene met zich meebracht. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van betrokkene ongegrond.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met C.P.J. Goorden als voorzitter en J.S. van der Kolk en A.I. van der Kris als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 2 oktober 2013, waarbij M.P. Ketting als griffier aanwezig was. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.