ECLI:NL:CRVB:2013:1821
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstand en gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. Appellante ontving sinds 31 december 2002 bijstand als alleenstaande ouder, maar het college van burgemeester en wethouders van Delft heeft deze bijstand over een periode van vier jaar ingetrokken, omdat appellante niet had gemeld dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met een andere persoon. Het college heeft de kosten van de onterecht verleende bijstand teruggevorderd, wat leidde tot een juridisch geschil.
De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen de niet-ontvankelijkheid van haar bezwaar ongegrond verklaard. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij niet in een gezamenlijke huishouding leefde en dat zij het college altijd correct heeft geïnformeerd. Tevens stelde zij dat er nieuwe feiten waren, omdat zij in een strafzaak was vrijgesproken van bijstandsfraude. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die de herziening van het besluit van het college rechtvaardigden. De Raad bevestigde dat de eerdere besluiten van het college, die de terugvordering van de bijstand betroffen, terecht waren.
De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet naleven daarvan. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken, en de Raad merkte op dat er voldoende feitelijke grondslag was voor het standpunt van het college over de gezamenlijke huishouding, maar dat appellante niet de inlichtingenverplichting had geschonden.