ECLI:NL:CRVB:2013:1820

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2013
Publicatiedatum
24 september 2013
Zaaknummer
12-1590 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging vrijstelling arbeidsverplichtingen op basis van GGD-advies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). De appellant was ontheven van een aantal arbeidsverplichtingen vanwege zijn gezondheidstoestand. Het college van burgemeester en wethouders van Leiden heeft, op basis van een GGD-advies, de vrijstelling van de arbeidsverplichtingen van de appellant beëindigd. De GGD concludeerde dat de appellant duurzaam benutbare arbeidsmogelijkheden heeft en in staat is om loonvormende arbeid te verrichten, mits rekening wordt gehouden met zijn beperkingen. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 24 september 2013 behandeld. De Raad heeft vastgesteld dat het GGD-advies voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid. De appellant voerde aan dat het college het bestreden besluit niet op het GGD-advies had mogen baseren, omdat dit advies onzorgvuldig was voorbereid. De Raad oordeelde echter dat het GGD-advies op zorgvuldige wijze tot stand was gekomen, met inachtneming van relevante medische gegevens en deskundigheid. De Raad concludeerde dat de beroepsgronden van de appellant niet slagen en dat het hoger beroep niet kan slagen.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.J.A. Kooijman als voorzitter en A.M. Overbeeke en F. Hoogendijk als leden, in aanwezigheid van griffier V.C. Hartkamp. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

12/1590 WWB
Datum uitspraak: 24 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
15 februari 2012, 11/6134 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Issa, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Issa. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en was in verband met zijn gezondheidstoestand ontheven van een aantal arbeidsverplichtingen.
1.2.
Op verzoek van het college heeft de GGD Hollands Midden (GGD) op 13 oktober 2010 medisch advies uitgebracht over de arbeidsgeschiktheid van appellant (GGD-advies). Volgens de GGD heeft appellant duurzaam benutbare arbeidsmogelijkheden en is hij in staat loonvormende arbeid te verrichten. Als rekening wordt gehouden wordt met zijn beperkingen kan appellant fulltime werken. De GGD adviseert verder om appellant in verband met zijn beperkingen en de grote afstand tot de arbeidsmarkt via de Wet sociale werkvoorziening te laten instromen. Gezien zijn beperkingen is uiteindelijk uitstroom naar reguliere, loonvormende arbeid te verwachten.
1.3.
Bij besluit van 29 oktober 2010, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 juni 2011 (bestreden besluit), heeft het college onder verwijzing naar het GGD-advies de aan appellant verleende vrijstelling van de arbeidsverplichtingen met ingang van 29 oktober 2010 beëindigd.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Anders dan appellant heeft aangevoerd, betekent het enkele feit dat de rechtbank het onderzoek ter zitting heeft geschorst en het college in de gelegenheid heeft gesteld de gegevens die aan het medisch onderzoek van de GGD ten grondslag liggen over te leggen niet dat de rechtbank daarmee te kennen heeft gegeven dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. De beroepsgrond van appellant dat de rechtbank reeds om die reden het bestreden besluit had moeten vernietigen slaagt daarom niet.
4.2.
Appellant heeft verder aangevoerd dat het college het bestreden besluit niet op het
GGD-advies had mogen baseren, omdat dit advies onzorgvuldig is voorbereid.
4.3.
Een bestuursorgaan dat met besluitvorming is belast, dient ervoor zorg te dragen dat een zorgvuldig onderzoek wordt ingesteld naar de feiten en omstandigheden die voor het te nemen besluit de grondslag vormen. Indien, zoals in dit geval, voor het vaststellen van die feiten mede gebruik moet worden gemaakt van deskundigheid waarover het bestuursorgaan zelf niet beschikt, kan het een ter zake deskundige inschakelen om zich van advies te laten dienen. Het ligt dan op de weg van het bestuursorgaan dat van zodanige adviezen gebruik maakt, zich ervan te vergewissen dat die adviezen voldoen aan de eisen die uit een oogpunt van zorgvuldigheid aan de besluitvorming zelf moeten worden gesteld. Om die reden kan van een deugdelijke advisering die het bestuursorgaan de mogelijkheid biedt daarop af te gaan, slechts sprake zijn, indien uit die adviezen ten minste blijkt op basis van welke gegevens deze tot stand zijn gebracht en welke procedure bij het tot stand brengen van die adviezen is gevolgd.
4.4.
Het GGD-advies voldoet aan de onder 4.3 geformuleerde eisen van zorgvuldigheid. Het advies is opgesteld door G.D. de Loor, arts maatschappij & gezondheid (GGD-arts). In het advies is vermeld dat dossieronderzoek heeft plaatsgevonden op basis van reeds in het dossier aanwezige gegevens, waarbij wordt opgemerkt dat appellant reeds uitgebreid bij de GGD bekend is. Verder is vermeld dat op 25 augustus 2010 een consult heeft plaatsgevonden, dat de GGD-arts appellant gericht lichamelijk heeft onderzocht, dat ter completering van de medische gegevens informatie is opgevraagd bij de behandeld neuroloog dr. Van Kappelle van het Radboudziekenhuis (neuroloog) en bij de behandelend psychiater dr. Van der Lem, GGZ Leiden (psychiater) en dat intercollegiale toetsing heeft plaatsgevonden. Appellant heeft gesteld dat het consult bij de GGD-arts slechts tien minuten heeft geduurd en dat de intercollegiale toetsing niet met stukken is onderbouwd. Anders dan appellant heeft aangevoerd, is hierin geen grond gelegen om eraan te twijfelen dat een gericht lichamelijk onderzoek en intercollegiale toetsing deel hebben uitgemaakt van de door de GGD-arts ten aanzien van appellant verrichte onderzoeksactiviteiten.
4.5.
Appellant heeft ten slotte aangevoerd dat het college het bestreden besluit niet op het GGD-advies had mogen baseren omdat dit advies inhoudelijk niet juist is. Het advies is volgens appellant niet in overeenstemming met de door de neuroloog en psychiater aan de GGD-arts verstrekte informatie. Appellant wijst in dit verband op de opmerking van de psychiater in haar brief van 4 oktober 2010 aan de GGD-arts dat vooral de somatische toestand van appellant het hem moeilijk maakt arbeid te verrichten. Verder wijst hij op de brief van de neuroloog aan de huisarts van appellant van 31 augustus 2010 waarin deze verzoekt om appellant te verwijzen naar een revalidatiearts in de buurt voor het eventueel starten met systemische spasmolytica danwel lokale botuline-toxine injecties. Daarnaast adviseert de neuroloog fysiotherapie.
4.6.
De in 4.5 weergeven beroepsgrond treft geen doel. Uit het GGD-advies blijkt dat met de klachten van appellant rekening is gehouden. In het advies is vermeld dat appellant een aangeboren neurologische stoornis heeft en dat hij hierdoor beperkingen ondervindt met lopen, langdurig staan, traplopen, knielen en bukken. Voorts is vermeld dat appellant een psychiatrische stoornis heeft, maar hieruit komen volgens de behandelaar geen belemmeringen voort om toe te treden tot de arbeidsmarkt. In het verzoek van de neuroloog aan de huisarts om appellant voor een eventuele behandeling naar een revalidatiearts te verwijzen en diens fysiotherapieadvies ligt, anders dan appellant aanvoert, niet besloten dat appellant geen duurzaam benutbare arbeidsmogelijkheden heeft en niet in staat is loonvormende arbeid te verrichten. Aan de opmerking van de psychiater over de somatische toestand van appellant mocht de GGD-arts voorbij gaan omdat het beoordelen van de somatische toestand van appellant niet tot haar expertise behoort.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en A.M. Overbeeke en
F. Hoogendijk als leden, in tegenwoordigheid van V.C. Hartkamp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2013.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) V.C. Hartkamp

HD