In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand van betrokkene, die niet heeft voldaan aan haar wettelijke inlichtingenverplichting door een bankrekening niet te melden. Betrokkene, die sinds 8 augustus 2005 bijstand ontving, had een 'en/of'-rekening op haar naam staan, waarover zij geen melding heeft gemaakt aan het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk (appellant). Appellant heeft de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en de kosten van bijstand teruggevorderd, omdat de bankrekening een saldo had dat de bijstandsnorm overschreed.
De voorzieningenrechter oordeelde dat betrokkene aannemelijk had gemaakt dat zij niet feitelijk kon beschikken over de saldi op de rekening, en dat het aan appellant was om het tegendeel te bewijzen. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Raad overwoog dat het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over relevante feiten te vergaren en dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op appellant rust. De Raad concludeerde dat appellant voldoende had aangetoond dat betrokkene mede-rekeninghouder was en dat de bankrekening een bestanddeel vormde van haar vermogen.
De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaarde het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond. De Raad oordeelde dat de intrekking van de bijstand over de periode van 8 augustus 2005 tot en met 6 december 2010 terecht was en dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven. Tevens werd appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 472,-.