ECLI:NL:CRVB:2013:1701
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor vergoeding eigen bijdragen rechtsbijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor de vergoeding van eigen bijdragen in de kosten van rechtsbijstand in twaalf gerechtelijke procedures. De aanvraag was ingediend door appellant, A. te B., maar werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht omdat de aanvraag niet binnen de daarvoor gestelde termijn van twee weken was ingediend, zoals vastgelegd in het gemeentelijke beleid. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat een aanvraag om bijzondere bijstand in beginsel niet met terugwerkende kracht wordt verleend en dat de aanvraagdatum bepalend is voor het recht op bijstand.
Appellant ging in hoger beroep en betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de aanvraag binnen twee weken na afgifte van de toevoeging ingediend moest worden. Hij stelde dat het beleid van het college niet redelijk was en dat het niet als begunstigend maar beperkend moest worden aangemerkt. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de argumenten van appellant in wezen een herhaling waren van wat eerder in beroep was aangevoerd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van aanvragen voor bijzondere bijstand en de toepassing van gemeentelijk beleid in dit kader. De Raad bevestigde dat het college in overeenstemming met het beleid had gehandeld door de aanvraag af te wijzen, omdat deze niet tijdig was ingediend.