ECLI:NL:CRVB:2013:1657

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 september 2013
Publicatiedatum
4 september 2013
Zaaknummer
13-453 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet tijdige betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat hij het griffierecht niet binnen de gestelde termijn had betaald. Appellant stelde dat hij niet op de hoogte was van de betalingstermijn, die was vermeld in een aangetekende brief van 26 oktober 2012, welke hij niet had ontvangen. De rechtbank had op 9 november 2012 het onderzoek ter zitting gesloten, terwijl de termijn voor betaling van het griffierecht op dat moment nog niet was verstreken. De Raad oordeelde dat de rechtbank appellant had moeten wijzen op de inhoud van de brief en het onderzoek had moeten schorsen in afwachting van de betaling.

De Raad concludeerde dat de rechtbank in strijd had gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht door het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien appellant niet in verzuim was. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en wees de zaak terug naar de rechtbank Den Haag. Tevens werd bepaald dat het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 115,- diende te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie over griffierechten en de verplichtingen van de rechtbank in het proces.

Uitspraak

13/453 WW
Datum uitspraak: 4 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
12 december 2012, 12/7733 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft M.P. Ngo hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2013. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant heeft op 18 juli 2012 bij de rechtbank beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv van 10 juli 2012. De rechtbank heeft dit beroep bij de aangevallen uitspraak
niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellant het griffierecht niet binnen de hem gestelde termijn heeft betaald.
2.
Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat ten tijde van de zitting van de rechtbank de termijn voor het betalen van het griffierecht, genoemd in een door hem niet ontvangen aangetekende brief van 26 oktober 2012, nog niet was verstreken. Volgens appellant heeft hij op 8 november 2012 en op 22 november 2012 naar de rechtbank gebeld. Niemand heeft hem gezegd dat de betalingstermijn van het griffierecht tot en met
23 november 2012 liep.
3.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt van de indiener van het beroepschrift een griffierecht geheven. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de griffier de indiener van het beroepschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht wijst en hem meedeelt dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van verzending van zijn mededeling moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener niet in verzuim is geweest.
3.2.
Artikel 12 van de Procesregeling bestuursrecht 2010 (Procesregeling) bepaalt ten aanzien van het griffierecht het volgende:
“1. Na ontvangst van het beroepschrift nodigt de griffier de indiener per gewone post uit het griffierecht binnen vier weken te voldoen.
2.
Indien na de verzending van de uitnodiging per gewone post de termijn waarbinnen dient te worden betaald is verstreken en het verschuldigde griffierecht niet is ontvangen, verzendt de griffier de mededeling, genoemd in artikel 8:41, tweede lid, van de Awb, aangetekend.
3.
Indien na verzending van de mededeling, genoemd in het tweede lid, het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is bijgeschreven of gestort, geeft de rechtbank toepassing aan de tweede volzin van artikel 8:41, tweede lid, van de Awb.”
3.3.
De rechtbank heeft appellant bij brief van 13 augustus 2012 de ontvangst van zijn beroepschrift bevestigd. Bij brief van dezelfde datum is appellant tevens op de hoogte gesteld van het voornemen van de rechtbank om de zaak op 9 november 2012 in de ochtend te behandelen. Daaraan is toegevoegd dat appellant, afhankelijk van onder andere de vraag of het griffierecht is betaald, zo spoedig mogelijk na deze vooraankondiging een definitieve uitnodigingsbrief met datum en tijdstip van behandeling van zijn zaak op de zitting krijgt.
3.4.
Volgens overweging 2 van de aangevallen uitspraak heeft de griffier appellant bij aangetekende brief van 16 augustus 2012, ter post bezorgd op dezelfde datum en gericht aan het adres [adres] te[woonplaats], erop gewezen dat hij ter zake van het instellen van het beroep een griffierecht van € 42,- verschuldigd is. Appellant heeft gesteld dat hij deze brief niet heeft ontvangen.
3.5.
Appellant is bij brief van 8 oktober 2012 uitgenodigd voor een zitting van de rechtbank op 9 november 2012. Deze aangetekend verzonden brief is blijkens een sticker op de enveloppe op 31 oktober 2012 door TNT-Post als niet afgehaald geretourneerd aan de rechtbank. De rechtbank heeft de uitnodiging van 8 oktober 2012 per gewone post op
2 november 2012 opnieuw aan appellant toegestuurd.
3.6.
Bij brief van 26 oktober 2012 is appellant aangemaand het verschuldigde griffierecht van € 42,- te betalen. Appellant is er daarbij op gewezen dat het beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard indien binnen vier weken na dagtekening van deze brief het verschuldigde bedrag niet is bijgeschreven op de in die brief vermelde bankrekening. Appellant heeft gesteld dat hij de brief van 8 oktober 2012 pas heeft ontvangen op 8 november 2012.
3.7.
Op 9 november 2012 is het beroep van appellant behandeld ter zitting van de rechtbank. Appellant en zijn gemachtigde zijn verschenen, evenals een vertegenwoordiger van het Uwv. Uit het proces-verbaal komt naar voren dat appellant van de rechtbank heeft begrepen dat de brief van 26 oktober 2012 door TNT-Post aan de rechtbank is geretourneerd, omdat deze brief niet is afgehaald. Ter zitting heeft de echtgenote van appellant verklaard: “Wij waren in het buitenland aan het werk en wisten niet dat wij deze brief hadden ontvangen. Wij hebben niemand die ons post kan waarnemen en afhalen.”. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en op 12 december 2012 uitspraak gedaan.
3.8.
Uit een sticker op de enveloppe waarin de brief van 26 oktober 2012 zich heeft bevonden, blijkt dat deze brief op 23 november 2012 door TNT-Post als niet afgehaald is geretourneerd aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR). Van de op de zitting veronderstelde retourzending van de brief van 26 oktober 2012 door TNT-Post aan de rechtbank is geen sprake geweest.
3.9.
Uit de hiervoor weergegeven gang van zaken volgt dat de rechtbank het onderzoek ter zitting heeft gesloten op 9 november 2012. Op die dag was de termijn voor het betalen van het griffierecht nog niet verstreken en kon dus ook niet worden vastgesteld dat appellant in verzuim was. Aangezien appellant met de mededeling, genoemd in artikel 8:41, tweede lid, van de Awb nog niet bekend was, had de rechtbank appellant ter zitting op de inhoud van de brief van 26 oktober 2012 en de daarin gestelde termijn voor het betalen van het griffierecht moeten wijzen en het onderzoek ter zitting moeten schorsen, in afwachting van de betaling van het griffierecht binnen die termijn.
3.10.
Een bericht van het LDCR aan de rechtbank over niet tijdige betaling van het griffierecht door appellant bevindt zich niet in het dossier. Voor zover de rechtbank heeft overwogen dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn op de rekening van de rechtbank is bijgeschreven en evenmin binnen die termijn ter griffie is gestort, heeft zij gehandeld in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb.
3.11.
Uit 3.1 tot en met 3.10 volgt dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. Met toepassing van artikel 26, aanhef en onder b, van de Beroepswet zal de Raad de zaak terugwijzen naar de rechtbank.
3.12.
In hoger beroep is van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Den Haag;
- bepaalt dat het Uwv het door appellant in hoger beroep betaalde griffierecht van € 115,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en B.M. van Dun en
M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2013.
(getekend) G.A.J. van den Hurk
(getekend) D.E.P.M. Bary

HD