ECLI:NL:CRVB:2013:1643

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 september 2013
Publicatiedatum
4 september 2013
Zaaknummer
11-7039 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toegenomen arbeidsongeschiktheid van een projectmanager met chronische leukemie

In deze zaak heeft appellante, een projectmanager die lijdt aan chronische leukemie, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar aanvraag voor herziening van de WAO-uitkering heeft afgewezen. Appellante had zich per 8 maart 2009 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld, maar het Uwv oordeelde dat er geen sprake was van een toename van haar beperkingen ten opzichte van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 december 2005. De rechtbank Breda had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 4 september 2013 behandeld. Tijdens de zitting op 24 juli 2013 is appellante vertegenwoordigd door A. Ooms, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. M.P.W.M. Wiertz. De Raad heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder een schrijven van haar behandelend arts, beoordeeld, maar concludeert dat er geen nieuwe feiten zijn die de eerdere oordelen van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts ondermijnen.

De Raad bevestigt dat de vermoeidheidsklachten en andere symptomen van appellante niet zijn toegenomen en dat het Uwv terecht de aanvraag voor herziening van de WAO-uitkering heeft afgewezen. De uitspraak van de rechtbank Breda wordt bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 4 september 2013.

Uitspraak

11/7039 WAO
Datum uitspraak: 4 september 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van
18 oktober 2011, 11/19 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft A. Ooms hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2013, alwaar voor appellante Ooms is verschenen en voor het Uwv is verschenen drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is werkzaam geweest als fulltime projectmanager. Voor dit werk is zij uitgevallen vanwege chronische leukemie. Zij heeft nadien hervat gedurende 30,25 uur per week. Vanwege de chronische leukemie gebruikt appellante het medicijn Glivec. Het Uwv heeft met ingang van 28 juli 2004 aan appellante een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Hieraan ligt de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 december 2005 ten grondslag, waarin een urenbeperking tot 6 uur per dag en 30 uur per week is neergelegd. Bij besluit van 6 februari 2008 is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vanaf 13 februari 2007 vastgesteld op 80 tot 100%. Bij besluit van 6 maart 2008 is de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 11 februari 2008 weer vastgesteld op 15 tot 25%.
1.2. Appellante heeft zich per 8 maart 2009 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 20 april 2010 geweigerd de WAO-uitkering van appellante per 5 april 2009 te herzien, omdat appellante per die datum niet toegenomen beperkt wordt geacht ten opzichte van de FML van 29 december 2005. Het Uwv heeft bij beslissing op bezwaar van 7 december 2010 (het bestreden besluit) de bezwaren van appellante ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank in onvoldoende mate rekening heeft gehouden met de voorhanden zijnde medische feiten en omstandigheden. Appellante vindt hiervoor steun in het schrijven van behandelend internist-hematoloog
dr. A.V.M. Schattenberg van 22 november 2011. In dit schrijven wordt verwoord dat meer dan 10% van de patiënten die Glivec gebruiken last hebben van de door appellante geclaimde klachten. Appellante is van mening dat in beroep ten onrechte is geconcludeerd dat geen sprake is van een toename van medisch objectiveerbare klachten.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek, dat het Uwv aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de aan dit onderzoek verbonden conclusies door de beschikbare gegevens kunnen worden gedragen. Daarbij merkt de Raad op dat de bezwaarverzekeringsarts ook de beschikking heeft gehad over de brief van Schattenberg van 30 maart 2010 en deze heeft betrokken bij de beoordeling. Evenals de rechtbank ziet de Raad in hetgeen namens appellante is aangevoerd geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts. Ook de in hoger beroep overgelegde brief van Schattenberg van 22 november 2011 bevat geen duidelijke indicatie dat er sprake is van een toename van de klachten. De brief bevat een bevestiging van haar, bij het bestreden besluit betrokken, klachten. De Raad volgt het medisch oordeel dat de vermoeidheidsklachten van appellante en de overige klachten waaronder de darmklachten, spierpijnen en nachtzweten, zoals deze naar voren komen uit de diverse stukken en het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts, niet toegenomen zijn.
4.2.
Dit leidt tot de conclusie dat het Uwv terecht met toepassing van artikel 39a van de WAO de aanvraag van appellante heeft afgewezen.
5.
Hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen leidt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd zodat ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
6.
De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 september 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) G.J. van Gendt

EH